ECLI:NL:RVS:2004:AR7956

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406907/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor hondenkennel op basis van geluidshinder

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 december 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van de weigering van een vergunning voor het oprichten van een hondenkennel, -pension en -school. De vergunning was aangevraagd door verzoekster voor een locatie in de gemeente Grootegast. Het college van burgemeester en wethouders van Grootegast had op 29 juni 2004 besloten om de vergunning te weigeren op basis van de Wet milieubeheer, omdat de verwachte geluidshinder van de honden niet binnen de toegestane normen viel. Dit besluit werd op 8 juli 2004 ter inzage gelegd.

Verzoekster heeft op 16 augustus 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 14 oktober 2004 heeft verzoekster haar bezwaren toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat het besluit onzorgvuldig was genomen. Ze stelde dat er geen meting was verricht om de blaftijd van de honden te onderbouwen en dat niet was onderzocht of een beperkter aantal honden mogelijk was. Ook betoogde zij dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de geluidnorm van 46,5 dB(A) in de dagperiode niet vergunbaar was.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de beoordeling van de geluidshinder was gebaseerd op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, waarin richtwaarden zijn vastgesteld voor geluid in landelijke omgevingen. De Voorzitter concludeerde dat de door verweerder vastgestelde geluidgrenswaarden terecht waren overschreden en dat verzoekster niet had aangetoond dat de blaftijd van de honden minder was dan 15 minuten. Daarom was het niet redelijk om van verweerder te verlangen dat hij verder onderzoek deed naar de mogelijkheden voor een beperkter aantal honden of geluidisolerende maatregelen. De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200406907/2.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Grootegast,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2004 heeft verweerder geweigerd krachtens de Wet milieubeheer aan [verzoekster] een vergunning te verlenen voor het oprichten en in werking hebben van een hondenkennel, -pension en -school op het perceel [locatie 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Grootegast, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 8 juli 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 16 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2004, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 oktober 2004, waar verzoekster, verschenen in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Zijlstra, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster kan zich niet verenigen met de weigering van de gevraagde vergunning. Zij meent dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen onder meer omdat een meting ter onderbouwing van de blaftijd van 15 minuten ontbreekt. Ook is niet onderzocht of het verlenen van de vergunning voor een beperkter aantal te houden honden mogelijk is en is niet bezien in hoeverre het treffen van geluidisolerende maatregelen of andere voorzieningen mogelijk is. Verder betoogt verzoekster dat verweerder niet gemotiveerd heeft waarom 46,5 dB(A) in de dagperiode niet vergunbaar is.
2.3.    Verweerder heeft de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder gebaseerd op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking). In de Handreiking zijn richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor een landelijke omgeving gelden als richtwaarden 40, 35 en 30 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Blijkens de stukken heeft verweerder de omgeving waarin de inrichting is gelegen aangemerkt als landelijke omgeving. Deze indeling is door verzoekster niet betwist.
Uit de aanvraag om vergunning volgt dat een gemiddelde hond in de dagperiode 15 minuten blaft. In de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde “Beschouwing akoestisch situatie hondenkennel te Kornhorn” van 15 januari 2003 (kenmerk 031916-00) is uitgegaan van de in de aanvraag vermelde blaftijd van 15 minuten per hond in de dagperiode. Verzoekster heeft niet met gegevens aannemelijk gemaakt dat de blaftijd van een hond in de dagperiode minder bedraagt dan 15 minuten. Niet in geding is dat bij een blaftijd van 15 minuten en het houden van de aangevraagde 20 honden, het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van de woning De [locatie 2] in de dagperiode 46,5 dB(A) bedraagt. Als gevolg hiervan wordt de door verweerder ter voorkoming dan wel voldoende beperking van geluidhinder in redelijkheid noodzakelijk geachte richtwaarde van 40 dB(A) in de dagperiode overschreden. Nu verweerder op de grondslag van de aanvraag dient te beslissen kan, gelet op de hoogte van deze overschrijding, naar het oordeel van de Voorzitter niet van verweerder worden verlangd dat hij onderzoek doet naar de mogelijkheden van het vergunnen van een beperkter aantal te houden honden dan wel het treffen van verdere geluidisolerende maatregelen of andere voorzieningen. Verweerder heeft derhalve terecht de gevraagde vergunning geweigerd. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Plambeck
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
159-396.