ECLI:NL:RVS:2004:AR7959

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403168/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • J.G.C. Wiebenga
  • P.C.E. van Wijmen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunningverlening voor autobedrijf en APK-keuringsstation in Soest

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest, waarbij op 20 januari 2004 een vergunning is verleend voor het oprichten en in werking hebben van een autobedrijf, inclusief een APK-keuringsstation, een 24-uurs tankstation, een shop en een showroom op een specifiek perceel in Soest. Het besluit is op 10 maart 2004 ter inzage gelegd. Appellanten, bestaande uit twee bedrijven en een particulier, hebben op 15 april 2004 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden hebben aangevuld op 13 mei 2004. De verweerder heeft op 9 juni 2004 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 9 november 2004 zijn de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat en gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente.

De kern van het geschil betreft de ontvankelijkheid van het beroep van de appellanten. De verweerder stelt dat de appellanten geen bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, wat volgens de Wet milieubeheer noodzakelijk is voor het instellen van beroep. De appellanten betogen echter dat zij redelijkerwijs niet verweten kunnen worden dat zij geen bedenkingen hebben ingebracht, omdat de kennisgeving van het ontwerp hen niet heeft bereikt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de appellanten inderdaad geen bedenkingen hebben ingebracht, maar dat dit hen niet kan worden verweten, omdat de kennisgeving niet op de juiste wijze is gedaan.

De Afdeling oordeelt dat het beroep van de appellanten A ontvankelijk is, terwijl de beroepen van appellanten B en C niet-ontvankelijk zijn. De vergunningverlening is in strijd met de Wet milieubeheer, omdat niet aan alle belanghebbenden de juiste kennisgeving is gedaan. De Afdeling vernietigt het besluit van de gemeente en veroordeelt de gemeente in de proceskosten van appellant A. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 22 december 2004.

Uitspraak

200403168/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], beide gevestigd te [plaats], en [appellante C], wonend te [woonplaats], appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Soest,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit gedateerd 20 januari 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan autobedrijf [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een autobedrijf, APK-keuringsstation, 24u tankstation, shop en showroom op het perceel [locatie 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Soest, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 10 maart 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 mei 2004.
Bij brief van 9 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. B. Brokkaar, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door C. Visser en R.F. den Hartog, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.    Overwegingen
2.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellanten geen bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a.    degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b.    de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c.    degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d.    belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
2.2.    Appellanten erkennen dat zij geen bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Zij betogen echter dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan hen dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Hiertoe voeren zij het volgende aan. Verweerder heeft in strijd met artikel 13.4, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer geen mededeling van het ontwerp van het besluit gedaan door middel van een niet op naam gestelde kennisgeving aan de gebruikers van gebouwde eigendommen die in de directe omgeving van de inrichting van vergunninghoudster liggen. Mededeling aan appellanten heeft evenmin plaatsgevonden door middel van de door verweerder aan hen gestuurde kennisgeving van het ontwerp van het besluit, nu deze appellanten niet heeft bereikt. Dit dient voor rekening te komen van verweerder, aangezien appellanten hem hebben verzocht om post te sturen naar hun postbusadres. Voorts heeft verweerder appellanten in een brief van 30 december 2003 toegezegd om hen op de hoogte te houden van de stand van zaken met betrekking tot de aanvraag om vergunning. Deze toezegging heeft verweerder echter niet gestand gedaan.
2.3.    Verweerder bevestigt dat hij aan [partijen] heeft toegezegd om hen op de hoogte te houden van de stand van zaken met betrekking tot de onderhavige aanvraag om vergunning. Daarom heeft hij een op naam gestelde kennisgeving van het ontwerp van het besluit gestuurd aan [partij], gevestigd aan de [locatie 2], ter attentie van [partijen], in plaats van een niet op naam gestelde kennisgeving op dat adres te bezorgen. Verweerder stelt dat hem niets bekend is van een mondeling of schriftelijk verzoek van de zijde van appellanten om hun post te sturen naar een postbusadres.
2.4.    In artikel 13.4 van de Wet milieubeheer is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien de aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een inrichting, de terinzagelegging van het ontwerp van het besluit in ieder geval geschiedt op het gemeentehuis van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen, en dat van het ontwerp gelijktijdig mededeling wordt gedaan door:
b. niet op naam gestelde kennisgeving aan de gebruikers van gebouwde eigendommen die in de directe omgeving van de inrichting of het werk liggen, voor zover zodanige kennisgeving kan dienen om het beoogde doel te bereiken.
2.4.1.    Niet in geschil is dat appellanten geen bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. De Afdeling staat derhalve voor de beantwoording van de vraag of dit aan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten.
Appellanten hebben ter zitting aangevoerd dat zij het verzoek betreffende de adressering van voor hen bestemde post mondeling hebben gedaan. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk geworden dat appellanten een dergelijk verzoek hebben gedaan. Het staat vast dat verweerder een op naam gestelde kennisgeving van het ontwerp van het besluit heeft verzonden aan [partij]. Blijkens het verhandelde ter zitting is deze entiteit gelijk te stellen met [appellant B] Gelet op het vorenstaande moet deze vennootschap geacht worden kennis te zijn gegeven van het ontwerp van het besluit.
[appellante C] is blijkens het verhandelde ter zitting niet aan te merken als gebruiker van een gebouwde eigendom in de directe omgeving van de inrichting van vergunninghoudster. Ook overigens is niet gebleken van een reden waarom verweerder gehouden was om aan [appellant C] afzonderlijk mededeling te doen van het ontwerp van het besluit.
De Afdeling ziet ook voor het overige geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant B] en [appellant C] redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Het door hen ingestelde beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
2.4.2.    [appellant A] is evenwel als afzonderlijke rechtspersoon niet op één lijn te stellen met [appellant B] Niet aannemelijk is geworden dat verweerder aan [appellant A], die is gevestigd op een perceel grenzend aan dat van de inrichting van vergunninghoudster, een al dan niet op naam gestelde kennisgeving van het ontwerp van het besluit heeft doen toekomen. Het beroep van [appellant A] is derhalve op de voet van artikel 20.6, tweede lid, onder d, van de Wet milieubeheer ontvankelijk.
De Afdeling neemt gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting voorts aan dat, naast het hiervoor geconstateerde verzuim ten opzichte van [appellant A], verweerder niet aan alle gebruikers van gebouwde eigendommen in de directe omgeving van de inrichting van vergunninghoudster een kennisgeving van het ontwerp van het besluit heeft doen toekomen. Ten aanzien van de gebruikers van de aan de overzijde van de Amersfoortsestraat gelegen gebouwde eigendommen staat dit, nu verweerder dat ter zitting heeft erkend, vast. Verweerder heeft derhalve gehandeld in strijd met artikel 13.4, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer. Vanwege de aard van dit verzuim is het beroep van Petrust B.V. gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Door het verzuim is het immers mogelijk dat bedenkingen die anders wel waren ingebracht, nu niet zijn ingebracht, waardoor ten onrechte aspecten bij de beoordeling van de vergunningaanvraag achterwege zijn gebleven.
2.5.    Het beroep van [appellant B] en [appellant C] is niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant A] is gegrond.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van Petrust B.V. te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van [appellant B] en [appellant C] niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het beroep van [appellant A] gegrond;
III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest gedateerd 20 januari 2004;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Soest in de door [appellant A] in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Soest te worden betaald aan deze appellante;
V.    gelast dat de gemeente Soest aan [appellant A] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Rijntjes-Lindhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Rijntjes-Lindhout
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004
194-442.