ECLI:NL:RVS:2004:AR7964

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407494/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • S. Bechinka
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit college van gedeputeerde staten van Limburg inzake uitwerkingsplan Middenweg

Op 16 december 2004 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen op 27 april 2004 een uitwerkingsplan heeft vastgesteld voor ongelijkvloerse kruisingen. Verzoeker, handelend onder de naam 'BP De Middenweg', heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 november 2004, waar verzoeker en zijn advocaat, alsook vertegenwoordigers van de verweerder en de gemeente aanwezig waren.

De Voorzitter oordeelde dat het bestreden besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg, dat op 13 juli 2004 goedkeuring gaf aan het uitwerkingsplan, niet voldoende onderbouwd was met betrekking tot de luchtkwaliteit. Verzoeker stelde dat de nieuwe wegsituatie zou leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en dat niet was aangetoond dat aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit kon worden voldaan. De Voorzitter concludeerde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit en dat het college van burgemeester en wethouders verzoeker niet in de gelegenheid had gesteld zijn zienswijze mondeling toe te lichten.

Op basis van deze overwegingen heeft de Voorzitter besloten het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Tevens is het college van gedeputeerde staten van Limburg veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en is het griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en het naleven van wettelijke voorschriften bij ruimtelijke ordening.

Uitspraak

200407494/2.
Datum uitspraak: 16 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], handelend onder de naam "BP De Middenweg", wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft bij besluit van 27 april 2004 het uitwerkingsplan "Ongelijkvloerse kruisingen Middenweg/Rijksweg Noord Geleen en Middenweg/Westelijke Randweg” vastgesteld.
Bij besluit van 13 juli 2004, kenmerk 2004/39879, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 15 september 2004, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2004.
Bij brief van 15 september 2004, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 november 2004, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. J.A.N. Baas, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door P.H.M. Haenen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen P.R.M. Dolmans en R.J.M. Guyt, ambtenaren van de gemeente, en namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “BP Nederland B.V.” mr. S.E.B. Gorsira, advocaat te Rotterdam, en M. Tijhuis, gemachtigde, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan voorziet in een in artikel 2 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Middenweg - Westelijke randweg Sittard” (hierna: het bestemmingsplan) bedoelde uitwerking en beoogt twee viaducten over de Middenweg ten behoeve van de verwezenlijking van de Rijksboulevardweg en de Westelijke Randweg mogelijk te maken. De Middenweg zal daartoe verdiept worden aangelegd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3.    Verzoeker, die aan de Middenweg een tankstation exploiteert, stelt dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen en verzoekt schorsing hiervan.
Hij voert allereerst als formeel bezwaar aan dat hij door het college van burgemeester en wethouders niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze tegen het ontwerpplan mondeling toe te lichten.
2.4.    Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan worden besluiten van het college van burgemeester en wethouders strekkende tot uitwerking van de in dit artikel bedoelde bestemming niet genomen dan nadat belanghebbenden, na voorafgaande openbare kennisgeving, de mogelijkheid hebben gehad van hun bezwaren te doen blijken. De bezwaren moeten schriftelijk aan het college van burgemeester en wethouders worden kenbaar gemaakt.
Uit dit procedurevoorschrift vloeit niet de verplichting voor het college van burgemeester en wethouders voort verzoeker in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze mondeling toe te lichten. Voorts is noch in de Wet op de Ruimtelijke Ordening noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders daartoe verplicht zou zijn.
De Voorzitter ziet, gelet hierop, geen reden voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemprocedure in dit bezwaar aanleiding zal zien het besluit van verweerder te vernietigen.
2.5.    Verzoeker voert voorts onder meer aan dat de nieuwe wegsituatie zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en dat niet is gebleken dat aan het Besluit luchtkwaliteit (hierna: Blk) kan worden voldaan.
2.6.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de in het bestemmingsplan vermelde uitwerkingsregels en aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Hij wijst erop dat de luchtkwaliteit is onderzocht in het kader van de zelfstandige projectprocedure voor de Westelijke Randweg. In dat verband is niet gebleken van een overschrijding van de normen in het Blk, aldus verweerder.
2.7.    Aan de in het plan begrepen gronden is in het bestemmingsplan de uit te werken bestemming “Verkeersdoeleinden” toegekend. De als zodanig aangewezen gronden zijn, voor zover thans van belang, ingevolge artikel 2, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan bestemd voor het bewegend en stilstaand wegverkeer met de daartoe nodige voorzieningen. Ingevolge het derde artikellid werkt het college van burgemeester en wethouders het plan voor de in het eerste artikellid bedoelde gronden uit met inachtneming van de navolgende regelen: er dient een volledig plan van de indeling van deze gronden in rijstroken, fiets- en voetpaden en parallelwegen te worden opgesteld met noodzakelijke verkeersgeleiders, groen- en parkeerstroken, alsmede overige voorzieningen, met dien verstande dat naast fiets- en voetpaden, parallelwegen, in- en uitvoegstroken, een eenbaansrijbaan met twee rijstroken in het plan wordt opgenomen en dat ter plaatse van een wegkruising een viaduct of tunnel mag worden gebouwd.
2.7.1.    Aan de gronden van het uitwerkingsplan is de bestemming "Verkeersdoeleinden" toegekend. Ingevolge artikel 2, van de voorschriften van het uitwerkingsplan zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor:
- verkeersdoeleinden in de vorm van hoofdontsluitingswegen en fiets- en voetpaden met inachtneming van de op de plankaart aangegeven profielen;
- verhardingen;
- bruggen en viaducten;
- doeleinden van openbaar nut;
- groenvoorzieningen zoals bermen en infiltratie- en retentie voorzieningen.
2.7.2.    Ingevolge het Blk dienen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit, behoudens voor zover de betrokken wettelijke regeling zich daartegen verzet, de in het Blk gestelde grenswaarden met betrekking tot zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht te nemen.
De Voorzitter sluit niet uit dat de beoogde wegaanpassing gevolgen voor de luchtkwaliteit met zich zal brengen. Uit de stukken behorend bij het uitwerkingsplan blijkt niet dat naar die gevolgen onderzoek heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder gewezen op het onderzoek dat in het kader van de zelfstandige projectprocedure voor de aanleg van de Westelijke Randweg heeft plaatsgevonden. Uit de door verweerder getoonde gegevens heeft de Voorzitter niet kunnen afleiden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied van het uitwerkingsplan binnen de daarvoor in het Blk gestelde normen blijft. De Voorzitter gaat er dan ook voorshands van uit dat verweerder bij het nemen van zijn besluit niet beschikte over toereikende en deugdelijke onderzoeksresultaten ten aanzien van de bestaande lokale luchtkwaliteit en de invloed van het plan daarop. Hij betwijfelt dan ook of de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet in strijd is met het Blk.
2.7.3.    Reeds in verband hiermee acht de Voorzitter termen aanwezig het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Hij ziet geen aanleiding op de overige bezwaren in te gaan.
2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoeker te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 13 juli 2004, kenmerk 2004/39879;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Limburg te worden betaald aan verzoeker;
III.    gelast dat de provincie Limburg aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Bechinka
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004
371.