ECLI:NL:RVS:2004:AR7966

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409132/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor schietinrichting te Grubbenvorst

Op 28 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Grubbenvorst een revisievergunning verleend aan 'Schutterij Sint-Jan' voor een schietinrichting op het perceel Kromboschweg 1 te Grubbenvorst, kadastraal bekend gemeente Horst aan de Maas, sectie L, nummer 521. Dit besluit is op 11 oktober 2004 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben verzoekers op 9 november 2004 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzochten om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 30 november 2004 ter zitting behandeld, waar verzoekers vertegenwoordigd waren door R.A.M. Verkoijen en verweerder door drs. D.P.M. Ploum en drs. L.J.M. Selen, ambtenaren van de gemeente. De vergunninghoudster was ook aanwezig, vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De Voorzitter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De ingebrachte gronden moeten hun basis vinden in de bedenkingen van verzoekers tegen het ontwerp van het besluit. De Voorzitter constateert dat de gronden met betrekking tot het oefenen in de week voorafgaand aan het Oud Limburgs Schuttersfeest niet als bedenking zijn ingediend, wat kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Verzoekers stellen dat er onterecht meer is vergund dan toegestaan en dat er onaanvaardbare geluidshinder zal optreden. Ook wordt er geklaagd over het percentage te rapen kogels en andere aspecten van de vergunning.

De Voorzitter concludeert dat er geen onverwijlde spoed aanwezig is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het Oud Limburgs Schuttersfeest niet binnen de inrichting zal plaatsvinden. De vraag of het besluit rechtmatig is, vereist nader onderzoek, dat in de bodemprocedure zal plaatsvinden. De Voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat niet aannemelijk is dat het besluit onrechtmatig is en er geen belangrijke wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie zullen optreden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200409132/2.
Datum uitspraak: 16 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Grubbenvorst,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan "Schutterij Sint-Jan" een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een schietinrichting op het perceel Kromboschweg 1 te Grubbenvorst, kadastraal bekend gemeente Horst aan de Maas, sectie L, nummer 521. Dit besluit is op 11 oktober 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 9 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 november 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door R.A.M. Verkoijen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. D.P.M. Ploum en drs. L.J.M. Selen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De Voorzitter overweegt dat de in beroep ingebrachte gronden hun grondslag moeten vinden in de door verzoekers tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen. De Voorzitter ziet aanleiding voor het oordeel dat de in beroep aangevoerde grond inzake voorschrift 2.40 voorzover dat betrekking heeft op het oefenen in de week voorafgaand aan het Oud Limburgs Schuttersfeest (hierna: OLS) niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit is ingebracht. De Voorzitter gaat er vooralsnog vanuit dat de Afdeling het beroep daarom in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren. In zoverre bestaat er aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.3.    Verzoekers betogen – kort samengevat – dat bij het bestreden besluit ten onrechte meer is vergund dan op basis van de onderliggende vergunning is toegestaan. Voorts zal er volgens verzoekers met het bestreden besluit sprake zijn van onaanvaardbare geluidhinder. Volgens verzoekers is verder op grond van de toepasselijke regelgeving het voorgeschreven percentage te rapen kogels te laag. Zij voeren verder aan dat meer is vergund dan dat is aangevraagd. Tenslotte hebben verzoekers een aantal gronden aangevoerd met betrekking tot het schootsveld tijdens het OLS, het smelten van lood en het inzamelen van afval.
2.4.    Ten aanzien van het betoog van verzoekers dat meer is vergund dan de bestaande rechten van vergunninghoudster, overweegt de Voorzitter dat op grond van artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer het bevoegd gezag de rechten die de vergunninghouder aan de eerder verleende vergunningen ontleende niet kan wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer. Dit laat onverlet dat het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer meer kan vergunnen dan deze bestaande rechten voorzover het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Voor wat het aspect van verkregen rechten betreft is er geen aanleiding het verzoek toe te wijzen.
2.5.    De Voorzitter acht in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ten aanzien van het schootsveld, de aangevraagde activiteiten, het smelten van lood en het inzamelen van afval geen onverwijlde spoed aanwezig die tot het treffen van een voorlopige voorziening noopt, aangezien ter zitting is gebleken dat het OLS in de nabije toekomst niet binnen deze inrichting zal plaatsvinden.
2.6.    Ten aanzien van de grond van verzoekster dat er sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder en dat het percentage te rapen kogels te laag is, het volgende.
De Voorzitter overweegt dat ten aanzien van de vraag of het bestreden besluit op deze punten rechtmatig is nader onderzoek noodzakelijk is, waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. In de bodemprocedure zal de Afdeling op dit punt definitief uitsluitsel geven.
In afwachting hiervan stelt de Voorzitter vast dat tegenover het belang van verweerder het belang van verzoekers staat dat in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak geen uitbreiding zal plaatsvinden van de activiteiten van de inrichting. Deze afweging dient naar het oordeel van de Voorzitter uit te vallen in het voordeel van verweerder. In dit verband overweegt de Voorzitter dat niet op voorhand aannemelijk is geworden dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Voorts is niet gebleken dat met deze vergunning belangrijke wijzigingen zullen optreden ten aanzien van de bestaande situatie.
2.7.    Gelet op het voorgaande wijst de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening af.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Oudenaller
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004
289.