200403117/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Nes,
2. de vereniging "Landelijke Vereniging tot behoud van de Waddenzee" (verder: de Waddenvereniging), gevestigd te Harlingen,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
Bij besluit van 24 maart 2000 (Stcr. 31 maart 2000, nr. 65) heeft verweerder het op de bij dat besluit behorende kaart aangegeven gebied, bekend onder de naam Lauwersmeer, aangewezen als speciale beschermingszone (verder: SBZ) in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103; hierna: Vogelrichtlijn).
Bij besluit van 15 maart 2004 heeft verweerder de hiertegen door appellanten sub 1 en sub 2 gemaakte bezwaren niet–ontvankelijk respectievelijk ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 22 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2004, en appellante sub 2 bij faxbericht van 23 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 24 mei 2004. Appellante sub 2 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 25 mei 2004.
Bij brief van 2 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1 en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2004, waar appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. J. Veltman, advocaat te Groningen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ing. H.D. Strookman en drs. E.R. Osieck, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen. Appellanten sub 1 zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. [Appellanten sub 1] voeren in beroep aan dat verweerder ten onrechte hun bezwaren tegen de aanwijzing van het gebied Lauwersmeer als speciale beschermingszone niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Verweerder heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellanten sub 1] naar zijn mening door de aanwijzing van het gebied Lauwersmeer niet rechtstreeks in hun belangen worden geschaad nu zij landbouwers in Nes op Ameland zijn en hun bedrijfsactiviteiten op te grote afstand van het Lauwersmeer plaatsvinden.
2.1.1. Ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) voorzover hier van belang dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt dient een natuurlijk persoon een eigen, persoonlijk, voldoende objectief en actueel belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
Blijkens de stukken liggen de gronden van [appellanten sub 1] niet in Nes op Ameland maar in en rond Nes in de gemeente Dongeradeel. Tevens blijkt uit de stukken dat [appellant sub 1a] in bezit is van een perceel dat grenst aan het als SBZ aangewezen Lauwersmeergebied. De kleinste afstand van de gronden van [appellant sub 1b] tot aan deze SBZ is ongeveer 5 kilometer.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant sub 1a] kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar van [appellant sub 1a] dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van [appellant sub 1b], gelet op de afstand van zijn gronden tot het als SBZ aangewezen Lauwersmeergebied, heeft verweerder terecht, zij het op onjuiste gronden, geoordeeld dat appellant in zijn bezwaar niet-ontvankelijk diende te worden verklaard.
Naar aanleiding van het betoog van verweerder in zijn verweerschrift en ter zitting over de ligging van de gronden van [appellanten sub 1] nabij de SBZ Waddenzee overweegt de Afdeling dat bij de beantwoording van de vraag of [appellanten sub 1] belanghebbenden zijn bij de aanwijzing van het Lauwersmeergebied als SBZ de afstand van hun gronden tot een andere SBZ geen rol kan spelen.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit wat betreft de ontvankelijkheid van [appellanten sub 1] niet berust op een deugdelijke motivering. Daarnaast heeft verweerder het bestreden besluit voorzover dat betrekking heeft op de bezwaren van [appellant sub 1a] genomen in strijd met artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, en 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.2. Ten aanzien van het beroep van de Waddenvereniging overweegt de Afdeling het volgende.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging plaats van het bestreden besluit.
Daarbij moet een afweging plaatsvinden van de verschillende, mogelijk tegengestelde, bezwaren.
De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 22 februari 2002, no. 200200247/2 (aangehecht).
Nu verweerder de aanwijzing niet op grondslag van alle ontvankelijke bezwaren heeft heroverwogen, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2, eerste lid, van de Awb.
Gelet op het voorgaande kan aan de behandeling van de aangevoerde beroepsgronden van de Waddenvereniging niet worden toegekomen.
Ten overvloede merkt de Afdeling op dat verweerder bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar rekening dient te houden met alle nieuwe feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit.
2.3. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, en 1:2, eerste lid, en artikel 3:2, eerste lid, van de Awb.
2.4. Nu verweerder bij het nemen van een nieuw besluit wat betreft het bezwaar van [appellant sub 1b] niet anders kan beslissen dan dit bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op deze wijze zelf in de zaak te voorzien.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van de Waddenvereniging te worden veroordeeld. De door de Waddenvereniging gevraagde vergoeding voor de gemaakte kosten voor het door haar ingebrachte deskundigenrapport kan in deze procedure niet worden toegewezen, omdat de Afdeling aan de inhoudelijke behandeling van het geschil niet is toegekomen.
Van proceskosten van [appellanten sub 1] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van verweerder van 15 maart 2004, kenmerk TRCJZ/2004/1302 II;
III. verklaart het bezwaar van [appellant sub 1b] niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft het bezwaar van [appellant sub 1b] in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de door de Waddenvereniging in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) te worden betaald aan de Waddenvereniging;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00 voor [appellanten sub 1] en € 273,00 voor de Waddenvereniging) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004