200404486/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Asten,
het college van burgemeester en wethouders van Asten,
verweerder.
Bij besluit van 20 november 2003, kenmerk tk, heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De eenmalige dwangsom is vastgesteld op € 10.000,00 te verbeuren wanneer na 1 december 2003 artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer wordt overtreden doordat de muren van de binnen de inrichting aanwezige rundveestal niet in overeenstemming zijn met de tekening behorende bij de bij besluit van 18 november 1987 krachtens de Hinderwet verleende revisievergunning.
Bij besluit van 22 april 2004, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en verweerder, vertegenwoordigd door T.J. Jeukens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [partijen] in persoon en bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het vierde lid, voorzover hier van belang, stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast per overtreding van de last. Het vastgestelde bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting te veranderen of de werking daarvan te veranderen.
2.2. Voor de inrichting is bij besluit van 18 november 1987 krachtens de Hinderwet een revisievergunning verleend voor het houden van 83 melkkoeien en 793 vleesvarkens in twee aparte stallen.
2.3. Appellante heeft gesteld dat het primaire besluit, in strijd met artikel 5:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet aan de eigenaar van de zaak waarop de aanschrijving betrekking heeft, bekend is gemaakt.
Artikel 5:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt aan wie de beschikking tot toepassing van bestuursdwang bekend moet worden gemaakt. In de Algemene wet bestuursrecht is dit artikellid niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de last onder dwangsom. Reeds hierom kan deze grond niet slagen.
2.4. Appellante heeft gesteld dat uit het primaire besluit niet duidelijk blijkt welk voorschrift wordt overtreden noch wat de overtreding inhoudt. Voorts heeft zij betoogd dat geen sprake is van een verandering van de inrichting dan wel van een verandering van de werking van de inrichting als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer. Voorzover er al sprake zou zijn van een verandering als bedoeld in dat artikellid, gaat het volgens appellante om een verandering die legaliseerbaar is. Daarnaast heeft appellante betoogd dat de begunstigingstermijn te kort is en de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.4.1. Anders dan appellante heeft gesteld, staat in het primaire besluit expliciet vermeld dat artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer wordt overtreden doordat, in strijd met de geldende revisievergunning uit 1987, in de buitenmuren van de rundveestal grote openingen zijn gemaakt. Op de tekening behorende bij de revisievergunning van 18 november 1987 zijn zowel de vergunde rundveestal als de vergunde varkensstal ingetekend. Volgens deze tekening bevindt zich over de gehele lengte van zowel de noordwestelijke als de zuidoostelijke wand van het achterste deel van de rundveestal tegen de dakrand een smalle ventilatieopening. In de noordwestelijke wand van het voorste deel van de rundveestal bevinden zich volgens de tekening zeven ramen.
Vaststaat dat de rundveestal aanvankelijk is opgericht in overeenstemming met de revisievergunning en de daarbij behorende tekening. Niet in geschil is voorts dat door appellante later aanpassingen zijn verricht aan de rundveestal. Zo heeft appellante erkend dat zij de ventilatieopeningen in zowel de noordwestelijke als de zuidoostelijke wand van het achterste deel van de rundvee stal heeft vergroot en dat zij aanpassingen heeft verricht aan de ramen in het voorste deel van deze stal.
Blijkens een controlerapport van 17 september 2003, in opdracht van verweerder opgesteld naar aanleiding van een bedrijfscontrole op die dag, ontbraken op die datum over de gehele lengte van zowel de noordwestelijke als de zuidoostelijke wand van de rundveestal tenminste 10 lagen bakstenen en waren de ventilatieopeningen daardoor aanzienlijk vergroot. Voorts blijkt uit een controlerapport van 26 augustus 2003, in opdracht van verweerder opgesteld naar aanleiding van een bedrijfscontrole op 21 augustus 2003, alsmede uit het controlerapport van 17 september 2003, dat de zeven ramen in de noordwestelijke wand van het voorste deel van de rundveestal geheel zijn verwijderd en dat op de controledata sprake was van openingen in deze wand. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting was deze situatie ten tijde van het primaire besluit onveranderd. Naar het oordeel van de Afdeling is derhalve voldoende komen vast te staan dat de inrichting ten tijde van het primaire besluit op zodanige wijze was veranderd dat deze niet meer overeenkomstig de geldende vergunning in werking was. Gelet hierop is sprake van een overtreding van artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer, zodat verweerder bevoegd was om terzake handhavend op te treden.
De omstandigheid dat, zoals appellante heeft betoogd, na het primaire besluit en voorafgaand aan het bestreden besluit, wederom aanpassingen zijn verricht aan zowel de ventilatieopeningen in het achterste deel van de rundveestal als aan de openingen in de wand van de voorste deel van de rundveestal met als doel de stal weer in overeenstemming te brengen met de geldende vergunning behoefde, wat daarvan ook zij, naar het oordeel van de Afdeling niet te leiden tot herroeping van het primaire besluit.
2.4.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.3. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt, noch is anderszins gebleken, dat concreet uitzicht bestaat op legalisatie van de veranderingen in de rundveestal. Ter zitting is naar voren gekomen dat er weliswaar een aanvraag voor een nieuwe revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer is ingediend, doch dat deze niet ziet op een stal met natuurlijke ventilatie zoals deze thans in geding is.
Voorts ziet de Afdeling is hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder om een andere reden het bestreden besluit niet in redelijkheid heeft kunnen nemen.
2.4.4. Voorzover appellante heeft aangevoerd dat de begunstigingstermijn te kort is en de hoogte van de dwangsom onredelijk is, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante reeds in een gesprek met verweerder op 3 september 2003 in kennis is gesteld van het feit dat haar inrichting niet conform de vergunning van 18 november 1987 in werking was. Voorts heeft verweerder bij brief van 23 oktober 2003 aan appellante zijn voornemen tot het opleggen van de dwangsom bekend gemaakt. Uit de stukken blijkt dat appellante voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit heeft geweigerd haar medewerking te verlenen aan het beëindigen van de overtreding. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de Afdeling voorts af dat de ventilatieopeningen in het achterste deel van de rundveestal alsmede de openingen in het voorste deel van de stal eenvoudig kunnen worden teruggebracht tot hetgeen is vergund. Gelet hierop kan niet staande worden gehouden dat de in het bestreden besluit opgenomen begunstigingstermijn onredelijk kort is. Mede gelet op de zeer korte afstand tussen de rundveestal en de dichtstbijgelegen burgerwoning van derden en de gebleken weigerachtige houding van appellante de overtreding te beëindigen, voldoet de hoogte van het vastgestelde dwangsombedrag aan de vereiste redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. Ch.W. Mouton, Leden,in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004