200403933/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 maart 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij besluit van 20 december 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) geweigerd aan appellant een bouwvergunning te verlenen voor een bedrijfswoning, een bedrijfsgebouw en een kas van 1.728 m² op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 4 december 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2002, verzonden op 18 juli 2002, heeft de rechtbank Haarlem het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 december 2001 vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing te nemen.
Bij besluit van 11 augustus 2003 heeft het college het door appellant tegen het besluit van 20 december 2000 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2004, verzonden op 31 maart 2004, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. S.L. Schram, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Koopman, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een bedrijfswoning, een bedrijfsgebouw en een kas van 1.728 m² ten behoeve van de kweek van orchideeën.
2.2. Appellant betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat het college het advies van de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie (hierna: ABC-commissie) niet heeft mogen overnemen, omdat blijkens jurisprudentie van de Afdeling bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een reëel agrarisch bedrijf niet het criterium "perspectiefvol" mag worden toegepast. Voorts betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het op te richten bedrijf een bedrijfsmatig karakter heeft, nu het erop is gericht inkomen te genereren en winst te behalen. Het voorziene bedrijf heeft daarom geen hobbymatig karakter en dient reeds hierom te worden aangemerkt als een reëel agrarisch bedrijf, aldus appellant.
2.3. Voorzover appellant betoogt dat het criterium perspectiefvol in strijd is met jurisprudentie van de Afdeling over de uitleg van het begrip "agrarisch bedrijf", faalt dit betoog. Het criterium "perspectiefvol agrarisch bedrijf" in de context waarin het is gebruikt, komt overeen met het criterium "reëel agrarisch bedrijf", dat in de jurisprudentie van de Afdeling wordt toegepast bij de uitleg van het begrip agrarisch bedrijf (onder meer de uitspraak van 19 februari 2003, nr.
200204616/1. Voor de beantwoording van de vraag of een dergelijk bedrijf aanwezig is kunnen in gevallen als deze naast inkomsten uit agrarische activiteiten andere bijkomende gegevens gewicht in de schaal leggen, zoals, onder meer, het grondareaal, de intentie waarmee de agrarische activiteiten worden ondernomen, de tijd die hieraan wordt besteed of de niet agrarische herkomst van betrokkene.
2.4. In de op verzoek van het college door de ABC-commissie op 5 september 2002 en 19 november 2002 uitgebrachte rapporten is vermeld dat gezien de uit noodzaak voortvloeiende tendens tot schaalvergroting in deze sector alsmede de toenemende stijging van de kosten, het door appellant voorziene glastuinbouwbedrijf met een omvang van ca. 1.728 m² weinig toekomstperspectief biedt. Voorts is hierin vermeld dat appellant niet over de vereiste jarenlange ervaring en een afgeronde opleiding in plantenveredeling beschikt om het meest exclusieve deel binnen de markt voor orchideeën/phaleanopsis te bedienen. Gelet hierop is volgens de ABC-commissie het voorziene glastuinbouwbedrijf geen reëel agrarisch bedrijf met een voldoende gegarandeerde continuïteit. De Afdeling is niet gebleken dat het advies van de ABC-commissie – waarvan de deskundigheid door appellant niet in twijfel is getrokken – onjuist is of op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Integendeel, ook het ondernemingsplan opgesteld door de Westelijke Land- en Tuinbouw Organisatie van september 2002 en het nadere advies van 19 september 2002, waarnaar appellant heeft verwezen, geven aan dat er risico's kleven aan de plannen. Hierin is vermeld dat het gelet op de beperkte bedrijfsomvang noodzakelijk is dat appellant zich richt op het meest exclusieve deel binnen de orchideeënmarkt. Appellant beschikt, zo is ter zitting bevestigd, niet over jarenlange ervaring en een opleiding in plantenveredeling. Dat appellant ter zitting heeft verklaard dat hij bij de uitoefening van het voorziene glastuinbouwbedrijf zal worden geholpen door zijn neef, die orchideeënkweker is, maakt dit niet anders. Het college heeft zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt kunnen stellen dat niet is verzekerd dat het beoogde gebruik van het bouwwerk is gericht op de uitoefening van een reëel agrarisch bedrijf. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004