200404535/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 april 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij brief van 8 januari 2001 heeft [wederpartij] te [woonplaats] een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor het bouwen van een warmteopslagtank op het perceel [locatie] te [plaats].
De bouwvergunning is – door overschrijding van de beslistermijn – op
22 april 2001 van rechtswege verleend.
Bij besluit van 9 september 2002 heeft appellant (hierna: het college) het daartegen door [partij A], [partij B] en [partij C] te [plaats] (hierna: [partijen) gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 22 april 2001 herroepen en de gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 21 april 2004, verzonden op 27 april 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit van 9 september 2002 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 27 mei 2004, bij de
Raad van State ingekomen op 2 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn [partijen] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij hebben te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken.
Bij brief van 4 juli 2004 hebben [partijen] een memorie ingediend.
Bij brief van 5 juli 2004 heeft [wederpartij] een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2004, waar het college, vertegenwoordigd door J. Groenendijk en ing. H.J.M. Doodeman, ambtenaren der gemeente, [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. C. Smals-Van Dijk, advocaat te Den Haag, en [partijen] in persoon, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet mag de bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.3. Kort na de aanvraag om bouwvergunning is [wederpartij] met de bouw van de warmteopslagtank begonnen. Daartegen hebben [partijen], die op ongeveer 50 meter afstand van de tank woonachtig zijn, bij het college bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 maart 2001 heeft het college [wederpartij] bevolen de bouw stil te leggen, omdat het ingevolge artikel 40 van de Woningwet het is verboden te bouwen zonder een vergunning van burgemeester en wethouders. Daartegen heeft [wederpartij] geen rechtsmiddelen aangewend. [wederpartij] heeft de bouw voortgezet en begin april 2001 voltooid. De tank is uitgevoerd in afwisselend helder blauwe en witte verticale banen.
De welstandscommissie heeft op 21 maart 2001 en 9 mei 2001 negatief geadviseerd. De commissie is blijkens haar advies van 9 mei 2001 van mening dat de toegepaste kleuren in schrille tegenstelling staan tot de kleur die zij in haar advies van 21 maart 2001 heeft geadviseerd toe te passen, namelijk een kleur waardoor het bouwvolume zich zo bescheiden mogelijk zal manifesteren. De gebruikte kleuren zorgen er volgens de commissie voor dat de opslagtank zich in het beeld van de omgeving opdringt, hetgeen zij uit een oogpunt van welstand onaanvaardbaar acht.
2.4. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat van [wederpartij] niet verwacht mocht worden dat hij het advies van de welstandscommissie van 21 maart 2001 – dat bij brief van 2 april 2001 aan hem is medegedeeld - zonder meer zou opvolgen, omdat het college bij brief van 15 januari 2001 [wederpartij] te kennen heeft gegeven dat er voor het bouwplan geen weigeringsgronden aanwezig zijn. Daarbij heeft de rechtbank voorts van belang geacht dat is gebleken dat in de gemeente Pijnacker-Nootdorp opslagtanks in diverse andere kleuren voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook ten onrechte niet van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt om van het negatieve welstandsadvies van 9 mei 2001 af te wijken. Om die reden heeft de rechtbank het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd.
2.5. De Afdeling deelt dit oordeel van de rechtbank niet. Uit de brief van het college van 15 januari 2001 volgt niet dat er geen gronden zijn om de bouwvergunning te weigeren. In de brief bericht het college weliswaar dat de aanvraag om bouwvergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar ook dat de aanvraag wordt aangehouden in verband met het geldende voorbereidingsbesluit, dat de bij de aanvraag ingediende gegevens en bescheiden incompleet zijn, de constructieve gegevens van het bouwwerk nog moeten worden verstrekt, de aanvraag niet verder zal worden behandeld indien [wederpartij] daar niet binnen de gestelde termijn aan voldoet, en hij van de verdere besluitvorming betreffende zijn aanvraag op de hoogte zal worden gehouden. De primaire strekking van de brief is dan ook het verkrijgen van aanvullende gegevens van [wederpartij] om de aanvraag om bouwvergunning verder te kunnen beoordelen. De brief bevat geen uitspraken ten aanzien van de vraag of het uiterlijk van de tank aan redelijke eisen van welstand voldoet. [wederpartij] heeft er dan ook rekening mee moeten houden dat het welstandsaspect nog aan de orde zou komen. Dat geldt temeer omdat hij heeft verzuimd de kleuren van de tank op het aanvraagformulier en de tekeningen aan te geven en voorts omdat het om een volumineus bouwwerk gaat dat dominant in de omgeving op korte afstand van woningen wordt geplaatst.
Eveneens onjuist is het oordeel van de rechtbank dat het college ten onrechte niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om van het negatieve welstandsadvies van 9 mei 2001 af te wijken.
De Afdeling is allereerst van oordeel dat de negatieve welstandsadviezen van 21 maart 2001 en 9 mei 2001, op zichzelf en bezien in hun onderlinge samenhang, naar inhoud en wijze van totstandkoming ervan niet zodanige gebreken vertonen dat het college daarop niet mocht afgaan. In dit verband acht de Afdeling van belang dat de welstandscommissie haar negatieve adviezen niet alleen heeft gebaseerd op de dossierstukken, waaronder foto’s, maar dat zij de opslagtank ook ter plaatse heeft bekeken. Voorts wordt in aanmerking genomen dat [wederpartij] geen deskundig tegenadvies heeft ingebracht.
Anders dan de rechtbank acht de Afdeling niet van belang dat in de gemeente Pijnacker-Nootdorp opslagtanks in diverse andere kleuren voorkomen, omdat blijkens de stukken de tanks met die kleuren niet in strijd met redelijke eisen van welstand zijn bevonden en de kleuren van die tanks niet overeenkomen met de kleuren waarin de warmteopslagtank van [wederpartij] is uitgevoerd. De foto’s van opslagtanks die [wederpartij] ter zitting heeft getoond geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Van die tanks bevindt zich er slechts één in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Deze is in de kleur wit uitgevoerd en ligt in een industriegebied.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.7. De Afdeling zal voorts doen wat de rechtbank zou behoren te doen en het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 9 september 2002 alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Nu het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand heeft het college, gelet op het bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, de door [wederpartij] gevraagde bouwvergunning bij de beslissing op bezwaar terecht alsnog geweigerd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 april 2004, AWB 02/3986 BOUWB;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004