ECLI:NL:RVS:2004:AR8338

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409019/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • S.L. Toorenburg-Bovenkerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor brandweerkazerne in Coevorden en verzoek om voorlopige voorziening

Op 13 september 2004 verleende de gemeente Coevorden, krachtens de Wet milieubeheer, een vergunning voor de oprichting en werking van een brandweerkazerne op het perceel Boelkenweg 7, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie K, nummer 1417 gedeeltelijk. Dit besluit werd op 23 september 2004 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben verzoekers op 26 oktober 2004 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzochten om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 14 december 2004 ter zitting behandeld, waar verzoekers en de gemeente Coevorden vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden ingewilligd. De verzoekers betoogden dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met de geluidshinder die de brandweerkazerne zou veroorzaken, vooral in de avondperiode. De Voorzitter merkte op dat de bouw van de brandweerkazerne in een vergevorderd stadium verkeerde, maar dat de kazerne niet eerder dan eind februari 2005 in gebruik zou worden genomen. Gezien de verwachte behandeling van de bodemprocedure binnen drie maanden en de beperkte geluidshinder die in de tussentijd zou optreden, was er geen aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.

De Voorzitter concludeerde dat de geluidvoorschriften die aan de vergunning waren verbonden, niet op voorhand als onhaalbaar konden worden beschouwd. Daarom werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd op 22 december 2004 openbaar uitgesproken, waarbij de Voorzitter, mr. J.M. Boll, en ambtenaar van Staat, mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, aanwezig waren.

Uitspraak

200409019/2.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2004, kenmerk 2003/09, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de gemeente Coevorden een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een brandweerkazerne op het perceel Boelkenweg 7, kadastraal bekend gemeente Sleen, sectie K, nummer 1417 gedeeltelijk. Dit besluit is op 23 september 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 26 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 december 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door H. Lomulder en ing. W.M. Masselink, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Voor de inrichting heeft verweerder reeds eerder bij besluit van 27 mei 2003 krachtens de Wet milieubeheer vergunning verleend. De Afdeling heeft dit besluit, naar aanleiding van het hiertegen door verzoekers ingestelde beroep, bij haar uitspraak van 28 juli 2004, in zaakno.
200304766/1, vernietigd voorzover het de aan de vergunning verbonden voorschriften D.2 en D.4 betreft. In deze voorschriften zijn grenswaarden gesteld voor respectievelijk de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de piekgeluidniveaus voor de afwijkende bedrijfssituatie, waaronder zowel het oefenen op het terrein van de inrichting in de avondperiode als het uitrukken van de brandweer in de avond- en nachtperiode wordt verstaan. De Afdeling oordeelde in haar uitspraak dat verweerder niet heeft onderzocht of voor de oefeningen minder geluidsruimte nodig is dan de voorschriften D.2 en D.4 daarvoor geven. Daarop heeft de Afdeling verweerder opgedragen binnen dertien weken na de verzending van de uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen.
Op 13 september 2004 heeft verweerder het, thans bestreden besluit genomen. In dit besluit zijn de voorschriften D.2 en D.4 aangepast en zijn nadere voorschriften aan de vergunning verbonden.
2.3.    Verzoekers betogen – kort samengevat - dat verweerder met het opnemen van deze voorschriften geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling, nu nog steeds onvoldoende inzicht bestaat in de optredende geluidbelasting in de verschillende bedrijfssituaties. Zij zijn van mening, in aanmerking genomen dat de inrichting grenst aan een gebied van cultuur-historische waarde, dat in verband met geluidhinder in de avondperiode als gevolg van het oefenen op het bedrijfsterrein onverwijlde spoed vereist dat, in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure, het bestreden besluit in zoverre wordt geschorst.
2.3.1.    De Voorzitter acht het aangewezen dat de vraag of verweerder bij de vaststelling van de geldende geluidgrenswaarden in voldoende mate onderscheid heeft gemaakt tussen de verschillende, te onderscheiden bedrijfssituaties, en daarmee gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling, in het geding in de bodemprocedure wordt beoordeeld.
Ter zitting is gebleken dat de bouw van de brandweerkazerne in een vergevorderd stadium verkeert, maar dat de inrichting niet eerder dan eind februari 2005 in werking zal zijn. In aanmerking genomen dat het geding in de bodemprocedure naar verwachting binnen drie maanden wordt behandeld, zal het aantal oefeningen gedurende de periode vóór de openbaarmaking van de uitspraak van de Afdeling – zo die oefeningen dan al plaatsvinden – derhalve gering zijn. Gelet hierop alsmede op de hoogte van het maximale geluidniveau dat als gevolg van het oefenen optreedt bij woningen van derden – variërend van 58 dB(A) tot 64 dB(A) in de avondperiode - , ziet de Voorzitter geen aanleiding om te oordelen dat, in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemzaak, de geluidhinder door het oefenen zodanig zal zijn dat hierin, gelet op de betrokken belangen, aanleiding zou moeten worden gevonden tot het inwilligen van het verzoek om voorlopige voorziening. Ook hetgeen verzoekers overigens naar voren hebben gebracht geeft de Voorzitter, gezien de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften waarvan op voorhand niet is komen vast te staan dat deze niet kunnen worden nageleefd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat onverwijlde spoed vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.4.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Toorenburg-Bovenkerk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004
334.