200407665/2.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekster sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Brummen,
verweerder.
Bij besluit van 27 juli 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het veranderen van een dierenpension en trimsalon op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Brummen, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 5 augustus 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoeker sub 1 bij brief van 14 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2004, en verzoekster sub 2 bij brief van 15 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2004, heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 15 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, heeft verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 december 2004, waar verzoeker sub 1 in persoon en bijgestaan door mr. F.B.M. van Aanhold, advocaat te Zutphen, verzoekster sub 2 in persoon en bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door W.A. de Bruin, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster daar als partij gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers zijn beducht voor geluidhinder. In dit verband hebben zij betoogd dat het bij de aanvraag gevoegde akoestisch onderzoek van adviesburo Van der Boom van 6 februari 2004 (hierna: het akoestisch onderzoek) ondeugdelijk is.
2.3. Ingevolge voorschrift 1 geldt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het piekniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichtte werkzaamheden en activiteiten, dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet meer bedraagt dan 40, 35 en 30 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode en het piekniveau niet meer bedraagt dan 65, 50 en 45 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
2.4. Ten opzichte van de voor de inrichting vigerende vergunning voorziet de bij het bestreden besluit verleende veranderingsvergunning in een vergroting van de huisvesting en het uitlaatterrein voor de honden. Uit het akoestisch onderzoek blijkt echter niet wat het effect is van genoemde veranderingen op de van de inrichting te duchten geluidhinder. Verder heeft verweerder ter zitting gesteld dat het bronvermogen is bepaald voor 4 honden en dat dit bronvermogen moet worden gecorrigeerd met 7 dB(A), indien, zoals aangevraagd, 60 honden tegelijkertijd worden uitgelaten. In het akoestisch onderzoek is echter, blijkens tabel II daarvan, het bronvermogen bepaald voor een groep van circa 20 honden, zodat niet kan worden uitgesloten dat het akoestisch onderzoek in zoverre berust op een onjuiste aanname.
Gezien het vorenstaande staat naar het oordeel van de Voorzitter onvoldoende vast dat de in voorschrift 1 gestelde geluidgrenswaarden kunnen worden nageleefd.
2.5. Gelet hierop ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen. De overige gronden behoeven geen bespreking.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoekers te worden veroordeeld. Vergoeding van de door verzoekers opgevoerde kosten voor deskundigenrapporten zal aan de orde komen in de bodemprocedure.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brummen van 27 juli 2004;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Brummen in de door verzoeker sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 694,58, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de door verzoekster sub 2 in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 694,58, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de bedragen dienen door de gemeente Brummen te worden betaald aan verzoeker sub 1 respectievelijk verzoekster sub 2;
III. gelast dat de gemeente Brummen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht (€ 136,00 voor verzoeker sub 1 en € 136,00 voor verzoekster sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004