ECLI:NL:RVS:2004:AR8341

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408822/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de overbrenging van verfslib naar België

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 december 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Inter-Che-M B.V.", had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Dit besluit betrof het voornemen om 2.000.000 kg verfslib in vaten naar België uit te voeren, waarbij verweerder bezwaar maakte tegen deze overbrenging op basis van een onjuiste indeling op het kennisgevingsformulier. De zaak kwam ter zitting op 9 december 2004, waar beide partijen hun standpunten naar voren brachten. Verzoekster stelde dat de afvalstoffen slechts een voorbehandeling ondergaan en dat er geen sprake is van een verwijderingshandeling. De Voorzitter oordeelde dat de eerste handeling die de afvalstoffen na overbrenging ondergaan, bepalend is voor de kwalificatie als verwijderingshandeling of nuttige toepassing. De Voorzitter concludeerde dat de toevoeging van ongebluste kalk aan het verfslib, die een chemische reactie teweegbrengt, niet ten onrechte door verweerder als een handeling van verwijdering is aangemerkt. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200408822/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Inter-Che-M B.V.", gevestigd te Beuningen,
verzoekster,
en
de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2004, kenmerk NL108075, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om, met gebruikmaking van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening), 2.000.000 kg verfslib in vaten naar België uit te voeren.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 27 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen per fax op 28 oktober 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 december 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door R.M.F. Aerts, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.L. Bervoets en mr. M.H.M. Meijer, ambtenaren van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekster heeft kennisgeving gedaan voornemens te zijn van 20 september 2004 tot 20 september 2005 2.000.000 kg verfslib in vaten over te brengen naar WOS Hautrage S.A. in België. De verwerkingswijze van deze afvalstoffen is op het kennisgevingsformulier met kenmerk NL 108075 aangemerkt als een handeling van nuttige toepassing als bedoeld in R13, opslag van afvalstoffen bestemd voor een van de onder R1 tot en met R12 genoemde behandelingen (met uitsluiting van voorlopige opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie), van bijlage IIB van de Richtlijn 75/442/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG (hierna: de Richtlijn).
2.2.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen de onderhavige overbrenging wegens een onjuiste indeling op het kennisgevingsformulier. Volgens verweerder is op het kennisgevingsformulier het doel van de overbrenging van de afvalstoffen ten onrechte niet aangemerkt als een handeling van verwijdering. Hiertoe heeft hij in het bestreden besluit gesteld dat de afvalstoffen, voordat zij kunnen worden ingezet in de cementindustrie, bij WOS Hautrage S.A. worden vermengd  met ongebluste kalk.
2.3.    Verzoekster bestrijdt dat er sprake is van een verwijderingshandeling. Zij heeft betoogd dat de afvalstoffen bij WOS Hautrage S.A. slechts een voorbehandeling ondergaan met het oog op de inzet van deze afvalstoffen als brandstof in de cementindustrie. In laatstgenoemd geval is sprake van een handeling voor nuttige toepassing als bedoeld in R1, hoofdgebruik als brandstof of een andere wijze van energieopwekking, van bijlage IIB van de Richtlijn, aldus verzoekster.
2.4.    Het Hof heeft in zijn arrest van 3 april 2003 in de zaak C-116/01 voor recht verklaard dat in het geval een verwerkingsproces van afvalstoffen uit meerdere fasen bestaat, voor de toepassing van de Verordening, de kwalificatie als verwijderingshandeling of als nuttige toepassing in de zin van de Richtlijn moet geschieden door alleen rekening te houden met de eerste handeling die de afvalstoffen na hun overbrenging moeten ondergaan.
Het Hof heeft in zijn arrest van 27 februari 2002 in de zaak C-6/00 en in zijn beschikking van 27 februari 2003 in de gevoegde zaken C-307/00 tot en met C-311/00 voor recht verklaard dat, teneinde te bepalen of het gaat om een verwijderingshandeling of om een handeling van nuttige toepassing in de zin van de Richtlijn, van geval tot geval moet worden nagegaan of het belangrijkste doel van de betrokken handeling is, dat de afvalstoffen een nuttige functie kunnen vervullen doordat zij in de plaats komen van andere materialen die anders voor deze functie hadden moeten worden gebruikt, in welk geval de handeling als een nuttige toepassing moet worden aangemerkt.
2.5.    Uit het kennisgevingsformulier volgt dat de onderhavige afvalstoffen, 2.000.000 kg verfslib in vaten, door verzoekster worden overgebracht naar WOS Hautrage S.A. in België. Voor de beantwoording van de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van een verwijderingshandeling dan wel een handeling van nuttige toepassing is naar het oordeel van de Voorzitter van belang de eerste handeling die de afvalstoffen direct na overbrenging bij WOS Hautrage S.A. ondergaan. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt aan de afvalstoffen na overbrenging bij WOS Hautrage S.A. ongebluste kalk toegevoegd. De ongebluste kalk zorgt voor een chemische reactie waardoor korrels ontstaan die elders kunnen worden ingezet als brandstof in de cementindustrie. Blijkens de kennisgeving staat de behandeling van het verfslib bij WOS Hautrage S.A., welke bestaat uit de toevoeging van ongebluste kalk, als eerste handeling ter beoordeling. Deze handeling als zodanig heeft verweerder naar het oordeel van de Voorzitter niet ten onrechte aangemerkt als handeling van verwijdering. Dat de na deze behandeling ontstane stoffen vervolgens van WOS Hautrage S.A. naar de cementindustrie worden overgebracht om aldaar te worden ingezet als brandstof, hetgeen mogelijk wel als een handeling van nuttige toepassing kan worden aangemerkt, doet aan het voorgaande niet af. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht bezwaar gemaakt tegen de overbrenging op grond van een onjuiste indeling op het kennisgevingsformulier.
Voorzover verweerder ter zitting heeft betoogd dat het verschredderen van de vaten waarin het verfslib zit mogelijk moet worden beschouwd als eerste handeling die de afvalstoffen direct na overbrenging bij WOS Hautrage S.A. ondergaan, overweegt de Voorzitter overigens dat vooralsnog niet is gebleken van feiten of omstandigheden die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat voornoemde handeling niet als eerste handeling moet worden beschouwd.
2.6.      Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Plambeck
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004
159-399.