ECLI:NL:RVS:2004:AR8354

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408465/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor lozing van afvalwater door Essent Milieu B.V. en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning die op 21 september 2004 is verleend aan Essent Milieu B.V. voor het lozen van afvalwater op het Lateraalkanaal Linne-Buggenum en de rivier de Maas. De vergunning is verleend voor een periode van tien jaar en betreft afvalwater dat vrijkomt bij het bewerken van baggerspecie. De vergunninghoudster is gevestigd aan de Roermondseweg 53 te Haelen. De vergunning is ter inzage gelegd op 30 september 2004. Tegen deze vergunning hebben twee stichtingen, die zich inzetten voor het behoud van het leefmilieu, beroep ingesteld bij de Raad van State. Zij hebben onder andere aangevoerd dat de vergunning niet gecoördineerd is behandeld met andere relevante vergunningen en dat er procedurele fouten zijn gemaakt in de publicatie van het besluit.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening behandeld op 8 november 2004. Tijdens deze zitting zijn de verzoekers en de verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van het ministerie, verschenen. De Voorzitter heeft overwogen dat de aanvraag om de lozingsvergunning en de milieuvergunning gecoördineerd zijn behandeld, maar dat er vanwege een dreigende termijnoverschrijding voor is gekozen om de coördinatie te beëindigen. De Voorzitter heeft vastgesteld dat er geen onjuistheden zijn in de kennisgeving en het ter inzage leggen van het ontwerp van het besluit.

Daarnaast hebben de verzoekers aangevoerd dat de normen voor de lozing van schadelijke stoffen niet voldoen aan de stand der techniek. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat de toegepaste zuiveringstechniek voor de stoffen cadmium, kwik en arseen de best beschikbare techniek is en dat voor de overige stoffen de best uitvoerbare techniek wordt toegepast. De Voorzitter heeft uiteindelijk besloten om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, omdat er geen aanleiding is om het bestreden besluit te schorsen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 december 2004.

Uitspraak

200408465/2.
Datum uitspraak: 23 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.    de stichting "Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem" en anderen , gevestigd te Buggenum,
2.    de stichting "Stichting Studiegroep Leudal e.o.", gevestigd te Haelen,
verzoekers,
en
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2004, kenmerk DLB 2004/10286, heeft verweerder krachtens artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) aan “Essent Milieu B.V.” een vergunning verleend voor een periode van tien jaar voor het op het Lateraalkanaal
Linne-Buggenum en de rivier de Maas lozen van afvalwater afkomstig van een opslagterrein en vrijkomend bij het bewerken van baggerspecie. De lozing is afkomstig uit de inrichting van vergunninghoudster gelegen aan de Roermondseweg 53 te Haelen. Dit besluit is op 30 september 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekster sub 1 bij brief van 13 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2004, en verzoekster sub 2 bij brief van 13 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2004, beroep ingesteld. Verzoekster sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 31 kotober 2004.
Bij brief van 13 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2004, heeft verzoekster sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 13 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2004, heeft verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 november 2004, waar verzoekers sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verzoekster sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.L. van Veghel-Velthoven en ing. R.M.I. Kwanten, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.1.1.    Verzoekers sub 1 hebben als bezwaren van procedurele aard aangevoerd dat de vergunning krachtens de Wvo voor de indirecte lozing, die door het Zuiveringschap Limburg is verleend en de vergunning krachtens de Wet milieubeheer, die door het college van gedeputeerde staten van Limburg is verleend, niet gecoördineerd zijn behandeld met de aanvraag om de onderhavige vergunning. Verder betogen zij dat in de publicatie van het ontwerp van het besluit in het dagblad "De Limburger" niet de juiste naam van de aanvrager is vermeld. Voorts stellen verzoekers sub 1 dat een aantal stukken niet met het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd. Tot slot voeren zij aan dat tussen de te nemen of genomen besluiten waarbij bovengenoemde vergunningen worden of zijn verleend en de daaropvolgende uitspraken van de Afdeling aanzienlijke tijdsverschillen bestaan.
2.1.2.    De Voorzitter constateert dat de aanvraag om de onderhavige vergunning en de aanvraag om de milieuvergunning gecoördineerd in behandeling zijn genomen. Vanwege een dreigende termijnoverschrijding heeft het college van gedeputeerde staten er echter voor gekozen om van verdere coördinatie met de lozingsvergunning af te zien. Gebleken is dat verweerder met het college van gedeputeerde staten overleg heeft gevoerd met betrekking tot de onderlinge samenhang van beide vergunningen en dat als gevolg hiervan een inhoudelijke afstemming heeft plaatsgevonden. Wat betreft het gecoördineerd behandelen van verschillende lozingsvergunningen merkt de Voorzitter op dat de Wvo hiertoe niet verplicht. Evenmin is de Voorzitter op basis van de thans beschikbare informatie gebleken van onjuistheden in de kennisgeving en het ter inzage leggen van het ontwerp van het besluit. Gelet op het vorenstaande en ook in de overige door verzoekers sub 1 aangevoerde bezwaren van procedurele aard ziet de Voorzitter geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen.
2.2.    Verzoekers sub 1 voeren – kort weergegeven – aan dat de gestelde normen voor de lozing van schadelijke stoffen niet voldoen aan hetgeen met de stand der techniek kan worden bereikt.
2.2.1.    Verweerder heeft betoogd dat wat betreft de stoffen cadmium, arseen en kwik met een zuiveringstechniek die verder gaat dan de thans aangevraagde en vergunde, de concentraties van deze stoffen – zoals die in de aanvraag zijn vermeld - niet verder kunnen worden teruggedrongen. Met betrekking tot de overige schadelijke stoffen heeft verweerder betoogt dat kan worden volstaan met toepassing van de best uitvoerbare techniek. Volgens hem bestaat voor deze stoffen evenmin een zuiveringstechniek die een verlaging van de desbetreffende concentraties kan bewerkstelligen. Verzoekers sub 1 hebben dit niet gemotiveerd bestreden. De Voorzitter gaat er daarom vooralsnog van uit dat de toegepaste zuiveringstechniek voor de stoffen cadmium, kwik en arseen de best beschikbare techniek is en voor de overige stoffen de best uitvoerbare techniek. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanknopingspunten om in afwachting van de bodemprocedure bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen.
2.3.    Verzoekers sub 2 voeren aan dat ten tijde van het verlenen van de vergunning het college van gedeputeerde staten van Limburg nog geen besluit had genomen tot goedkeuring van het acceptatie- en verwerkingsplan van 19 november 2003, dat "Essent Milieu B.V." ingevolge de vergunning krachtens de Wet milieubeheer diende op te stellen. Volgens verzoekers sub 2 is de vergunning daarom niet gebaseerd op een gelegaliseerd verwerkingsproces.
Het al dan niet goedkeuren van het acceptatie- en verwerkingsplan heeft geen invloed op de lozing, zoals die is aangevraagd en vergund. De vraag of een deugdelijk acceptatie- en verwerkingsplan voorhanden is, doet derhalve niet ter zake.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Van Helvoort
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2004
361.