ECLI:NL:RVS:2004:AR8356

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408888/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor paardenfokkerij in Harderwijk

Op 14 september 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk een vergunning aan [vergunninghouder] voor het oprichten en in werking hebben van een paardenfokkerij op een perceel in Harderwijk. Dit besluit werd op 22 september 2004 ter inzage gelegd. Verzoeker, die vreest dat de inrichting zal veranderen in een manege, heeft op 29 oktober 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 9 december 2004 behandeld, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door J.H. Kevelam en verweerder door mr. M.A.W. Walhof, N. van Keimpema en E. Priester, ambtenaren van de gemeente.

De Voorzitter oordeelde dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoeker wees op een akoestisch onderzoek dat zorgwekkende gegevens vermeldde over de inrichting. De aanvraag voor de vergunning vermeldde dat de inrichting bestemd was voor het fokken, opfokken en africhten van paarden. De Voorzitter concludeerde dat de bezorgdheid van verzoeker over lichthinder niet gegrond was, aangezien de rijbak niet door middel van lichtmasten, maar door straatlantaarns verlicht zou worden. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze was voorbereid.

Bij afweging van de betrokken belangen besloot de Voorzitter om de voorlopige voorziening te treffen. De beslissing hield in dat het besluit van 14 september 2004 werd geschorst voor zover het de voorschriften 1.13 en 1.14 betreft, dat de rijbak alleen verlicht mocht worden door straatlantaarns, en dat de gemeente Harderwijk het griffierecht van € 136,00 aan verzoeker moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 december 2004.

Uitspraak

200408888/2.
Datum uitspraak: 23 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2004, kenmerk SB/26823, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een paardenfokkerij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Harderwijk, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 22 september 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 29 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2004, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 december 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door J.H. Kevelam, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.W. Walhof, N. van Keimpema en E. Priester, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghouder daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoeker vreest dat de inrichting zal veranderen in een manege. In dit verband heeft hij gewezen op een aantal in het akoestisch onderzoek van adviesbureau de Haan van 17 mei 2004 vermelde gegevens aangaande de inrichting.
In de aanvraag, die blijkens het dictum van het bestreden besluit deel uitmaakt van de vergunning, is vermeld dat de inrichting is bestemd voor het fokken, opfokken en africhten van paarden, alsmede het keuring klaarmaken van paarden. De Algemene wet bestuursrecht voorziet in de mogelijkheid tot het treffen van de handhavingsmaatregelen, indien de bedrijfsvoering afwijkt van de aanvraag of de vergunning anderszins niet wordt nageleefd. Deze grond heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen.
2.3.    Verzoeker is beducht voor lichthinder.
Ter zitting is gebleken dat de rijbak niet door middel van lichtmasten, maar door middel van straatlantaarns zal worden verlicht. De voorschriften 1.13 en 1.14 veronderstellen dat de rijbak door middel van lichtmasten zal worden verlicht, zodat deze voorschriften, naar de Voorzitter aanneemt, lichthinder toestaan welke verder kan worden beperkt. Het bestreden besluit berust in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een zorgvuldige voorbereiding en is in strijd met het algemene rechtsbeginsel dat eist dat een besluit met de nodige zorgvuldigheid wordt genomen.
2.4.    Gelet hierop ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk van 14 september 2004, kenmerk SB/26823, voorzover het de voorschriften 1.13 en 1.14 betreft;
II.    treft de voorlopige voorziening dat de rijbak slechts mag worden verlicht door middel van straatlantaarns;
III.    gelast dat de gemeente Harderwijk aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Plambeck
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2004
159-399.