200408985/2.
Datum uitspraak: 23 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Best,
verweerder.
Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft verweerder aan TPG Post B.V. nadere eisen gesteld op grond van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) voor wat betreft het postoverslagbedrijf aan de Raadhuisstraat 300 te Best. Dit besluit is op 28 september 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 3 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 december 2004, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. B.J. Berton, advocaat te Zoetermeer, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.H.M. Kramer-
van den Heuvel en ing. E.M.M. van Beek, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord TPG Post B.V., vertegenwoordigd door mr. C.F.H. van Haeften, A.M.C. Castelijns en ing. M. van Gestel, gemachtigden.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. De bezwaren van verzoeker zijn gericht tegen de bij het bestreden besluit opgelegde nadere eis onder 2. Deze nadere eis strekt er onder meer toe dat, in afwijking van het gestelde in voorschrift 1.1.1. van de bijlage bij het Besluit, de maximale grenswaarde voor piekgeluiden (LAmax) op de gevel van de woning van verzoeker aan [locatie] in de avond- en nachtperiode niet meer mag bedragen dan 68 dB(A). Onbestreden staat vast dat het Besluit op de onderhavige inrichting van toepassing is. Op 23 maart 2004 is voor de inrichting een melding op grond van dit Besluit gedaan.
2.4. In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit is, voorzover hier van belang, bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, trilling, energie, afvalstoffen, afvalwater, lucht, verlichting, veiligheid, opslag en bodembescherming, voorzover dat in hoofdstuk 4 van de bijlage is aangegeven.
Ingevolge voorschrift 1.1.1. van de bijlage bij het Besluit mogen piekwaarden (LAmax), veroorzaakt door toestellen, installaties en werkzaamheden in de inrichting, ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning van derden in de dag-, avond- en nachtperiode niet meer bedragen dan respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A).
In voorschrift 4.1.1. van de bijlage bij het Besluit is, voorzover hier van belang, bepaald dat in gevallen waarin de opgenomen waarden voor piekniveaus (LAmax), bedoeld in voorschrift 1.1.1., naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, het bevoegd gezag voor een inrichting bij nadere eis waarden kan vaststellen die lager of hoger zijn dan de opgenomen waarden, bedoeld in voorschrift 1.1.1.
2.5. Uit het akoestisch onderzoek behorende bij de melding van 23 maart 2004 blijkt dat de door het Besluit bepaalde maximale grenswaarden voor piekgeluiden (LAmax) in de avond- en nachtperiode op de gevel van de woning [locatie] worden overschreden. Met het aanbrengen van een overkapping boven de laad- en losplaats en opslagplaats van rolcontainers, welke maatregelen zijn opgenomen in het bestreden besluit, kan het piekgeluidniveau voor wat betreft de avond- en nachtperiode worden teruggebracht tot een waarde van 68 dB(A), hetgeen gelijk is aan de maximale grenswaarde voor piekgeluiden die bij nadere eis voor deze perioden voor de inrichting is gesteld. Deze waarde houdt een overschrijding in van 3 dB(A) voor de avondperiode en 8 dB(A) voor de nachtperiode.
2.6. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat een overschrijding van de grenswaarde voor piekgeluiden geheel kan worden voorkomen door de reeds aanwezige afscheidingsmuur ter hoogte van de woning [locatie] over een lengte van 75 meter met 3,50 meter op te hogen. De kosten hiervan worden geraamd op € 200.000. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een zodanige investering niet kan worden geëist, aangezien de kosten onevenredig hoog zijn in relatie tot de te behalen milieuwinst, mede gezien het feit dat het piekgeluidniveau in de nachtperiode slechts twee maal kortdurend wordt overschreden.
2.7. De Voorzitter overweegt dat de beantwoording van de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de in de nadere eis gestelde geluidgrenswaarde voor piekgeluiden, nader onderzoek vergt. De onderhavige procedure leent zich hier echter niet voor. De Voorzitter ziet aanleiding om te bevorderen dat de Afdeling het beroep tegen het bestreden besluit zo spoedig mogelijk zal behandelen. In dit stadium ziet de Voorzitter evenwel, mede gelet op het feit dat er geluidreducerende maatregelen worden getroffen en dat hierdoor onder andere de overschrijding van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) wordt voorkomen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Gemert
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2004