200403346/1.
Datum uitspraak: 29 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 15 maart 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Beuningen.
Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beuningen (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen een jaar na datum van het besluit iedere vorm van bewoning van de woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) anders dan ten behoeve van een dienstwoning te staken.
Bij besluit van 18 december 2003 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 4 december 2004, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2004, verzonden op 17 maart 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 28 april 2004, 12 en 18 mei 2004 en 10 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 juni 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 5 november 2004 heeft appellant een nader stuk ingediend. Deze is aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A. van Deuzen, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door N.J.A. Arts, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Groene Heuvels” (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming “dagrecreatie”.
In artikel 4.1 (doeleindenbeschrijvingen) van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, is bepaald dat de als zodanig aangewezen gronden bestemd zijn voor voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie zoals een lig- en speelweide met de daarbij behorende dienstwoning en andere bouwwerken.
In artikel 4.4.1 van de planvoorschriften is bepaald dat het verboden is de op deze gronden aanwezige opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de planvoorschriften mag het gebruik van de grond en/of opstallen, dat strijdig is met het plan op het tijdstip waarop het plan van kracht wordt, worden gehandhaafd.
2.2. Appellant betoogt, samengevat weergegeven, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de bewoning van de woning moet worden aangemerkt als bewoning van een dienstwoning dan wel onder het overgangsrecht valt.
2.2.1. Dit betoog faalt. De raad van de gemeente Beuningen heeft op 19 december 1989 het bestemmingsplan "De Groene Heuvels" vastgesteld. Dit plan is op 20 juli 1990 door gedeputeerden staten van Gelderland goedgekeurd. De woning heeft toen overeenkomstig het bestaande gebruik door appellant de bestemming "B" (beheerderswoning) gekregen. Op grond van de planvoorschriften, met name artikel 4.2, onder 4, moet worden aangenomen dat met dienstwoning in de zin van artikel 4.1 een beheerderswoning is bedoeld. Daarover bestaat tussen partijen ook geen verschil van mening.
Het gebruik van de woning als burgerwoning is niet in overeenstemming met de voor deze bestemming in artikel 4.1 van de planvoorschriften gegeven doeleindenomschrijving. Appellant heeft ter zitting bevestigd dat het perceel ten tijde van het bestreden besluit door hem werd bewoond als burgerwoning, hetgeen ingevolge artikel 4.4.1 van de planvoorschriften niet is toegestaan. Voorts valt het gebruik van de woning als burgerwoning niet onder de beschermende werking van artikel 8.2, eerste lid, van de planvoorschriften, omdat op het daarin genoemde tijdstip het gebruik van de woning niet strijdig was met het bestemmingsplan.
Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter op juiste gronden geoordeeld dat het college terzake handhavend kon optreden. Dat de voorzieningenrechter in een uitspraak van 15 maart 2004, die betrekking heeft op het besluit van het dagelijks bestuur van het Recreatieschap Nijmegen en Omstreken tot het verlenen van eervol ontslag aan appellant uit zijn functie van medewerker aanleg en beheer, de woning niet heeft aangemerkt als dienstwoning leidt niet tot een ander oordeel, omdat het thans uitsluitend om de vraag gaat of het gebruik van de woning als burgerwoning in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Vast staat dat de bewoning ingevolge het bestemmingsplan niet is toegestaan en dat dit plan geen vrijstellingsmogelijkheden biedt waarmee het gebruik ten behoeve van een burgerwoning kan worden gelegaliseerd. Nu ook overigens geen concreet uitzicht op legalisering bestaat en in hetgeen appellant heeft gesteld geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoorde te worden afgezien, heeft de voorzieningenrechter op juiste gronden geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot handhavend optreden.
2.5. De klacht van appellant dat de voorzieningenrechter ten onrechte een aantal beroepsgronden onbesproken heeft gelaten, is terecht voorgedragen doch kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Niet valt in te zien, zoals appellant betoogt, dat het college door in de beslissing op bezwaar te verwijzen naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften en deze geheel over te nemen, tekort is geschoten in de motivering van zijn besluit. Ook blijkt uit het besluit van 27 augustus 2003 genoegzaam krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit is genomen. De stelling van appellant dat hij in onvoldoende mate bij de voorbereiding van het besluit zijn zienswijze heeft kunnen indienen leidt, wat daarvan ook zij, evenmin tot het daarmee beoogde doel, omdat hij hierdoor niet wezenlijk in zijn belangen is geschaad. Hij is immers door het college in de bezwaarfase alsnog in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren in volle omvang naar voren te brengen. Voorts is appellant niet in zijn belangen geschaad nu hij, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, bij brief van 24 november 2003 heeft kunnen reageren op het nadere stuk van RGV Onroerend Goed B.V. dat na de hoorzitting van de commissie voor de bezwaarschriften was ingediend.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van het college dan wel RGV Onroerend Goed B.V., die haar beroep ter zitting heeft ingetrokken, bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004