200403545/1.
Datum uitspraak: 29 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 25 september 2003 heeft de gemeenteraad van Nunspeet, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 september 2003, het bestemmingsplan "Buitengebied ([locatie])" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 maart 2004, kenmerk RE2003.89172, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 mei 2004.
Bij brief van 14 juni 2004 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts is gehoord de gemeenteraad van Nunspeet, vertegenwoordigd door ing. R. de Jager, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, gemachtigde.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorzover hier van belang voorziet in een kwekerij aan de Oude Zeeweg in Nunspeet. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij vreest dat de bestrijdingsmiddelen die voor de in het plan voorziene kwekerij zullen worden gebruikt nadelige effecten zullen hebben op de kwaliteit van de melk van zijn melkrundvee en wenst een spuitvrije zone op de kwekerijgronden. Daarnaast meent appellant dat voor de in geding zijnde kwekerijactiviteiten geen agrarisch bouwperceel had mogen worden toegekend, omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de al dan niet volwaardigheid van dit te kleine bedrijf.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft het plan goedgekeurd. Hij is met de gemeenteraad van mening dat geen afstandsnormen bestaan die in het plan moeten worden opgenomen vanwege het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor de kwekerij direct naast de gronden die worden begraasd door het melkrundvee van appellant. Daarbij stelt verweerder dat het Besluit Glastuinbouw ziet op een in acht te nemen afstand tussen een kas en woningen en dat het Besluit Veehouderij en Open Teelt in dit verband slechts betrekking heeft op afstand tot watergangen. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat gelet op een advies van de Dienst Ruimte, Economie en Welzijn van de provincie Gelderland in het plangebied een volwaardig kwekerijbedrijf is gevestigd zodat ter plaatse een agrarisch bouwperceel mogelijk is.
2.5. In het landbouwkundig advies van 26 augustus 2002 stelt genoemde Dienst dat het in geding zijnde kwekerijbedrijf – na een eerder negatief advies – gelet op de omzetcijfers en de bedrijfsresultaten in de jaren voorafgaand aan het advies een volwaardige onderneming is.
Niet is gebleken dat verweerder zich ten aanzien van de volwaardigheid van de kwekerij niet op dit advies had mogen baseren.
Evenmin bestaat in hetgeen appellant op dit punt heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kwekerij een volwaardig bedrijf is.
Voorts ziet de Afdeling in hetgeen appellant heeft gesteld geen grond voor het oordeel dat het plan moet voorzien in een spuitvrije zone op de gronden met de bestemming "Kwekerijen" direct naast de weidegronden van appellant. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat geen regels of afstandsnormen bestaan voor bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen in te acht nemen afstanden tot weidegronden. Tevens vinden blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting op deze gronden al jaren kwekerijactiviteiten plaats, waarbij bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Niet is gebleken dat de kwaliteit van de door het vee van appellant geproduceerde melk niet heeft voldaan aan de daaraan gestelde eisen.
Tenslotte is de Afdeling niet gebleken dat het plan voorzover dit de bouw van enkele glasopstanden buiten de voor de glastuinbouw aangewezen concentratiegebieden mogelijk maakt, in strijd is met het Streekplan Gelderland 1996.
2.6. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004