200404338/1.
Datum uitspraak: 29 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zevenbergen,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 30 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk het wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitengebied – [locatie] in Zevenbergen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 maart 2004, no. 967342, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2004, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.R. van Bruggen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad van Moerdijk, vertegenwoordigd door A.A. van Dongen, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied", dat de raad van de voormalige gemeente Zevenbergen op 10 juni 1986 heeft vastgesteld en verweerder op 16 december 1986 (gedeeltelijk) heeft goedgekeurd.
2.3. Met het wijzigingsplan wordt beoogd een uitbreiding van het bouwblok van het bedrijf van appellant, dat is gevestigd aan de [locatie] in het buitengebied van Zevenbergen en dat als "Agrarisch afzetbedrijf" is bestemd, mogelijk te maken. De uitbreiding is bedoeld om een koelruimte annex verwerkingsruimte van 40 meter bij 65 meter (2.600 m2) te kunnen bouwen.
2.4. Verweerder acht het wijzigingsplan in strijd met het streekplan en heeft daarom hieraan goedkeuring onthouden. Volgens verweerder betreft het een uitbreiding van het bouwblok van een niet-agrarisch bedrijf. In het streekplan is hierover vermeld dat aan bestaande, niet aan het buitengebied gebonden bedrijven een uitbreidingsruimte wordt geboden van maximaal 15%. Gerelateerd aan de huidige bedrijfsbebouwing van 4.400 m2, voorziet het wijzigingsplan echter in een uitbreiding van ongeveer 60%. Volgens verweerder zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een afwijking van het streekplan rechtvaardigen.
2.5. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden, omdat van strijd met het streekplan geen sprake is. Naar zijn mening moet zijn bedrijf als een agrarisch verwant bedrijf als bedoeld in het streekplan worden aangemerkt. Aan dit soort bedrijven wordt in het streekplan een grotere uitbreidingsruimte geboden dan 15%. Verder is in het geldende bestemmingsplan geen maximum gesteld aan het oppervlak dat binnen het bouwblok mag worden bebouwd, zodat appellant het beoogde bedrijfsgebouw in elk geval binnen het bestaande bouwblok mag bouwen. Volgens appellant gaat het dan ook niet om een vergroting van het bouwblok, maar slechts om een wijziging van de begrenzing van het bouwblok.
2.6. Buiten geschil is dat het wijzigingsplan voldoet aan de eisen die daaraan in de wijzigingsregels in het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn gesteld.
Uit de stukken blijkt dat het wijzigingsplan niet slechts voorziet in een wijziging van de begrenzing van het in het bestemmingsplan opgenomen bouwblok van 1 ha van het bedrijf van appellant, maar tevens in een uitbreiding ervan tot 1,5 ha.
Volgens het streekplan Brabant in balans 2002 (paragraaf 3.4.14) krijgen bestaande agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven een uitbreidingsruimte van maximaal 25% van het in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingsvlak, of maximaal 25% van de volgens het bestemmingsplan of verleende vrijstellingen toegestane bebouwingsoppervlakte. Bestaande andere niet aan het buitengebied gebonden bedrijven krijgen een uitbreidingsruimte van maximaal 15% hiervan.
2.6.1. Het bedrijf van appellant houdt zich blijkens de stukken bezig met de opslag, afzet en bewerking van agrarische producten.
In het streekplan wordt het begrip agrarisch-technisch hulpbedrijf omschreven als een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. In het streekplan wordt onder een agrarisch verwant bedrijf verstaan een bedrijf of instelling, gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden.
Volgens verweerder vallen de activiteiten van appellant niet onder de definitie die het streekplan geeft van een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch-technisch hulpbedrijf, omdat hij zich niet richt op het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere landbouwkundige methoden. De Afdeling is van oordeel dat dit standpunt van verweerder op goede gronden berust. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat het wijzigingsplan voorziet in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van appellant die de in het streekplan maximaal toegelaten uitbreidingsruimte te boven gaat.
Dit is ook het geval indien ervan wordt uitgegaan dat het bedrijf van appellant als een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf zou moeten worden aangemerkt, omdat de voorziene uitbreiding ook de voor dit soort bedrijven in het streekplan toegestane uitbreiding van ten hoogste 25% overschrijdt.
De omstandigheid dat in het geldende bestemmingsplan geen maximum is gesteld aan het bebouwingsoppervlak binnen het bouwblok, maakt dit niet anders.
Verweerder heeft verder in redelijkheid kunnen oordelen dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan verweerder diende af te wijken van het streekplan.
2.6.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan.
2.6.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004