ECLI:NL:RVS:2004:AR8393

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404377/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Heidehoek 2000' en goedkeuring door de gemeenteraad van Eemnes

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Heidehoek 2000' door de gemeenteraad van Eemnes, vastgesteld op 25 februari 2002. Het college van burgemeester en wethouders had op 19 februari 2002 een voorstel gedaan voor dit bestemmingsplan. De goedkeuring van het bestemmingsplan werd door de gedeputeerde staten van Utrecht op 8 oktober 2002 geweigerd. Appellant, die in het gebied woont, heeft hiertegen beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 augustus 2003 het beroep gegrond verklaard en het besluit van de gedeputeerde staten gedeeltelijk vernietigd. Vervolgens heeft de gedeputeerde staten op 30 maart 2004 opnieuw beslist over de goedkeuring van het plandeel, maar wederom goedkeuring onthouden.

Appellant heeft opnieuw beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat de gedeputeerde staten onvoldoende hebben gemotiveerd waarom het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met het provinciale beleid. De Afdeling heeft de zaak op 15 november 2004 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellant als de vertegenwoordigers van de gemeente en de gedeputeerde staten aanwezig waren. De Afdeling heeft overwogen dat de gedeputeerde staten in redelijkheid hebben kunnen besluiten dat het plandeel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeert dat het gebruik van het pand als woning niet kan worden bestendigd onder het overgangsrecht, en dat de gemeenteraad geen mogelijkheid heeft om het gebruik van het pand als woning te beëindigen.

De Afdeling heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 29 december 2004.

Uitspraak

200404377/1.
Datum uitspraak: 29 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Eemnes, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 februari 2002, het bestemmingsplan "Heidehoek 2000" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 oktober 2002, no. 2002reg002328i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft bij haar uitspraak van 27 augustus 2003, no.
200206304/1, het beroep dat appellant tegen dit besluit heeft ingesteld, gegrond verklaard en dit besluit gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 maart 2004, no. 2004reg000725i, opnieuw beslist over de goedkeuring van het desbetreffende plandeel.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2004.
Bij brief van 6 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [partij] en het college van burgemeester en wethouders van Eemnes. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2004, waar appellant in persoon en bij monde van mr. O.V. Wilkens, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar de gemeenteraad van Eemnes, vertegenwoordigd door drs. R. van Veen, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het beroep van appellant ziet op de beslissing van verweerder omtrent de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" dat betrekking heeft op het perceel [locatie].
2.3.    Het perceel is bestemd voor “Woondoeleinden”.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor woondoeleinden (EV en EO) aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen, met daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen, andere bouwwerken, met uitzondering van overkappingen behoudens een vergunningvrije carport, alsmede voor tuinen en erven.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder b, geldt voor de te bouwen eengezinshuizen dat waar op de plankaart de aanduiding “EV” voorkomt uitsluitend daar één woning mag worden gebouwd en waar op de plankaart “EO” is vermeld uitsluitend ter plaatse van de aanduiding twee aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd.
Op de plankaart komt ter plaatse van het perceel [locatie] geen aanduiding voor, zodat een woning daar niet is toegestaan.
2.4.    Verweerder heeft bij zijn bovengenoemde besluit van 8 oktober 2002 goedkeuring onthouden aan dit plandeel. Bij haar evenvermelde uitspraak van 27 augustus 2003 heeft de Afdeling het hiertegen gerichte beroep van appellant gegrond verklaard en dit besluit in zoverre vernietigd.
De overwegingen van de Afdeling komen erop neer dat deze beslissing van verweerder niet in overeenstemming is met het uitgangspunt van zijn beleid voor het landelijk gebied in het streekplan en dat in verband hiermee onvoldoende is gemotiveerd waarom van dit uitgangspunt is afgeweken. Voorts ontbrak ten onrechte een planologische beoordeling van het plandeel.
2.5.    Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder opnieuw goedkeuring onthouden aan het plandeel in kwestie. Verweerder heeft overwogen dat het pand [locatie] reeds vele decennia wordt bewoond. Omdat dit gebruik ook nimmer is gewraakt, bestaat voor het gemeentebestuur geen ruimte meer om bestuursdwang toe te passen. Buiten twijfel staat dat het huidige gebruik niet zal worden beëindigd. Volgens verweerder is het onder het overgangsrecht houden van het bestaande gebruik niet te rechtvaardigen en is bestendiging en formalisering van de woonfunctie in dit geval uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar. Verweerder vindt dat in het plan zonodig een specifieke regeling voor het pand kan worden opgenomen die betrekking heeft op het zogeheten optoppen en het bouwen van bijgebouwen.
2.6.    Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel. Hij vindt dat verweerder nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval mag worden afgeweken van het provinciale beleid in het streekplan. Appellant betwijfelt of het bewuste pand al vele decennia als woning in gebruik is. In elk geval is het pand vóór 1971 c.q. 1979 niet als zodanig in gebruik geweest. Voorts zijn volgens hem in de omgeving functies aanwezig die aan een positieve bestemming in de weg staan. Hij wijst erop dat [stoeterij] in de directe omgeving ligt. De voor deze inrichting afgegeven milieuvergunning voorkomt volgens hem niet dat het pand in kwestie geuroverlast ondervindt. Appellant is, gelet op de uitbreidingsmogelijkheden in het plan voor woningen, tegenstander van een positieve bestemming en wenst dat het overgangsrecht van toepassing blijft.
2.7.    De Afdeling heeft bij haar bovenvermelde uitspraak overwogen dat het pand [locatie] in het voorgaande bestemmingsplan "Heidehoek", dat is vastgesteld in 1979 en is goedgekeurd in 1981, is aangemerkt als bijgebouw behorend bij de woning [locatie] en derhalve niet als zelfstandige woning. Ook in daaraan voorafgaande bestemmingsplannen was het pand niet als zelfstandige woning bestemd. Op grond van de stukken moet worden aangenomen dat het pand desondanks reeds enkele tientallen jaren als woning in gebruik is en dat dit gebruik valt onder het overgangsrecht in artikel 21, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften van het vorige plan.
In verband hiermee is de Afdeling van oordeel dat verweerder het standpunt heeft kunnen innemen dat het gemeentebestuur geen mogelijkheid (meer) heeft om met toepassing van bestuursdwang een eind te maken aan het gebruik van het pand als woning.
Mede in aanmerking genomen dat de gemeenteraad niet de bedoeling heeft het gebruik van het pand als woning binnen de planperiode te beëindigen, is het standpunt van verweerder dat het niet gerechtvaardigd is het gebruik van het pand blijvend onder het overgangsrecht te houden, juist.
2.7.1.    Verweerder heeft in zijn bestreden besluit vermeld dat het pand in kwestie deel uitmaakt van een cluster van woningen op ruime kavels, die aan het gebied een zekere woonfunctie geeft. Het hierop gebaseerde standpunt van verweerder dat een bestendiging en formalisering van de bestaande woonfunctie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, acht de Afdeling niet onredelijk. Hierbij heeft de Afdeling in het bijzonder in haar beschouwing betrokken dat verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven dat in dit geval een specifiek op de situatie toegesneden bestemmingsregeling voor het pand in kwestie in aanmerking komt. De omstandigheid dat in de omgeving van het pand de [stoeterij] ligt, leidt niet tot een ander oordeel, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners van het pand dan wel een doelmatige uitoefening van dit bedrijf zich verzet tegen een bestemmingsregeling als evenbedoeld.
Weliswaar is in hoofdstuk 4 van het streekplan opgenomen dat in beginsel geen ruimte wordt geboden aan gebruiksvormen die niet functioneel aan het buitengebied zijn gebonden en is het wijzigen van de bestemming van het pand ten behoeve van het gebruik als burgerwoning in beginsel in strijd met dit beleid, doch de Afdeling is van oordeel dat verweerder onder de gegeven omstandigheden het standpunt heeft kunnen innemen dat termen bestaan om niet aan dit beleid vast te houden.
2.8.    Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel in kwestie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft daarom terecht daaraan goedkeuring onthouden.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004
177.