In deze zaak heeft de Raad van State op 29 december 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil tussen de gemeente Laren en een verzoeker betreffende de wijziging van voorschriften in een revisievergunning voor een bedrijf dat machinale houtbewerking uitvoert. De wijziging van de voorschriften was het gevolg van een eerder besluit van de Afdeling van 9 juni 2004. De verzoeker heeft op 19 november 2004 beroep ingesteld tegen het besluit van 5 oktober 2004, waarin de gemeente de voorschriften heeft aangepast. Tevens heeft de verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening, die op 21 december 2004 ter zitting is behandeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel over de voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De gewijzigde voorschriften hebben betrekking op geluid, afvalstoffen en verfspuitwerkzaamheden. De verzoeker betwist de naleefbaarheid van de geluidvoorschriften en stelt dat deze niet kunnen worden opgelegd. De gemeente heeft aangegeven niet handhavend op te treden totdat er een beslissing is genomen op het beroep van de verzoeker.
Uiteindelijk heeft de Voorzitter geoordeeld dat er onvoldoende spoedeisend belang is om het verzoek om een voorlopige voorziening in te willigen. Het verzoek is afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 december 2004.