200410227/1.
Datum uitspraak: 29 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen,
verweerder.
Bij besluit van 8 december 2004, kenmerk GZ/VROM/CF, heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd van € 10.000,= per dag dat in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer op het perceel [locatie], ongenummerd, te [plaats], kadastraal bekend gemeente Steenbergen, sectie […], nummer […], werkzaamheden die betrekking hebben op het (verder) oprichten dan wel in werking hebben van een inrichting worden geconstateerd. Het bedrag waarboven geen dwangsom wordt verbeurd is vastgesteld op € 500.000,=.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 15 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per telefax, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 december 2004, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. J.J. Vermeulen, advocaat te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door C. Franken, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant vertegenwoordigd door mr. H.J. van der Donk, mr. S. de Groot en ing. W.A.J.M. Michels, ambtenaren van de provincie, daar als partij gehoord.
2.1. Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is een last onder dwangsom op te leggen omdat hij voor de betrokken inrichting niet het bevoegd gezag is. Nu de inrichting onder meer geschikt is voor het opslaan van meer dan 50 m³ van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen is het college van gedeputeerde staten het voor vergunningverlening en bestuurrechtelijke handhaving bevoegd gezag, aldus verzoeker.
2.2. Verweerder meent dat de op 24 oktober 2001 onherroepelijk geworden oprichtingsvergunning van 30 maart 1999 krachtens artikel 8.18, eerste lid, van de Wet milieubeheer is vervallen nu de inrichting van verzoeker niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden is voltooid en in werking is gebracht. Derhalve zijn de activiteiten die feitelijk in de inrichting plaatsvinden bepalend voor de vraag wie bevoegd is bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen te treffen, aldus verweerder.
2.3. Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer vervalt de vergunning voor een inrichting indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking gebracht.
2.4. De Voorzitter stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast. In de aan de vergunning van 30 maart 1999 ten grondslag liggende aanvraag is een bijvoederinstallatie met zes opslagbunkers, ieder met een opslagcapaciteit van circa 70 m³, voor van buiten de inrichting afkomstige bijproducten opgenomen. Gebleken is dat een aantal van deze voederbunkers reeds is gerealiseerd. Voorts staat vast dat in ieder geval vanaf 22 oktober 2004 in de inrichting 500 vleesvarkens worden gehouden in het reeds gerealiseerde deel van de stal. De fundering en de mestkelders van de stal waren op voornoemde datum aangelegd en de stal was grotendeels ommuurd. De varkens waren in gesloten afdelingen, voorzien van voeder- en drinkwatervoorzieningen, en onder een dak gehuisvest.
De Voorzitter is gezien het vorenstaande en onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 1998, nr. E03.96.0361 (JM 1998/71), van oordeel dat reeds vóór 24 oktober 2004, sprake was van een constructie bedoeld en geschikt om als stal te worden gebruikt zodat de inrichting in zoverre is voltooid. De inrichting is in werking gebracht, zij het op beperkte schaal, aangezien in de stal op bedrijfsmatige wijze dieren zijn gehouden. Uit artikel 8.18, eerste lid, van de Wet milieubeheer volgt niet dat aan het criterium "in werking is gebracht" pas is voldaan indien alle in de vergunning genoemde aantallen dieren zijn gehouden. De vergunning van 30 maart 1999 is naar zijn voorlopig oordeel niet vervallen. Nu eerder vergunning is verleend voor het opslaan van meer dan 50 m³ aan bijproducten is de Voorzitter, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2003, no. 200203938/1 (AB 2003, 212), voorshands van oordeel dat verweerder in dit geval niet bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen daar het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 18.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer.
2.5. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit onbevoegd genomen en ziet de Voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen van 8 december 2004, kenmerk GZ/VROM/CF;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 677,61, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Steenbergen te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de gemeente Steenbergen aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004