ECLI:NL:RVS:2004:AS1919

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410186/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor detailhandel in vuurwerk door college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden

Op 25 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden een verzoek om vrijstelling van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening afgewezen. Dit verzoek was ingediend ten behoeve van de detailhandel, opslag en verkoop van vuurwerk vanuit een woning. De verzoeker heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De verzoeker stelde dat hij grote schade zou lijden als hij niet gedurende drie dagen vuurwerk kon verkopen op de door hem voorgestane locatie. De Raad van State overwoog dat de schade ook in de hoofdzaak aan de orde kan komen, maar dat het niet op voorhand vaststaat dat de eerdere uitspraak niet in stand kan blijven. De Voorzitter van de Raad van State, E.M.H. Hirsch Ballin, heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Hij concludeerde dat, zelfs als er aanleiding zou zijn voor een voorlopige voorziening, deze niet alleen zou moeten bestaan uit schorsing van het bestreden besluit, maar ook dat de verzoeker geacht zou worden in het bezit te zijn van de benodigde vrijstelling. Dit zou echter te ver gaan, vooral omdat niet kan worden vastgesteld dat het college niet vrijstond om de gevraagde vrijstelling te weigeren ter bescherming van het woon- en leefklimaat. De uitspraak vond plaats op 23 december 2004, waarbij de verzoeker in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, en het college vertegenwoordigd was door ambtenaren.

Uitspraak

200410186/2.
Datum uitspraak: 23 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 december 2004 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden (hierna: het college) geweigerd om een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen ten behoeve van detailhandel, opslag en verkoop van vuurwerk vanuit de woning aan de [locatie] te [plaats].
Na vernietiging door de rechtbank Arnhem van de beslissing op bezwaar ten aanzien van de tegen dit besluit gerichte bezwaren, heeft het college de bezwaren bij besluit van 6 januari 2004 opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 25 juni 2002 onder een gewijzigde motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 8 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 15 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 15 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 december 2004, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. D. van Hijkoop, advocaat te Doetinchem, en het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden, vertegenwoordigd door L. Hendriks en R. Lubbers, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
De Voorzitter heeft het verzoek afgewezen.
Daartoe heeft hij het volgende overwogen.
Verzoeker heeft gesteld grote schade te lijden indien hij niet gedurende drie dagen vuurwerk kan verkopen op de door hem voorgestane locatie. Dienaangaande wordt overwogen dat deze schade ook bij de behandeling van de hoofdzaak aan de orde kan komen.
Niet op voorhand staat vast dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal kunnen blijven en de weigering om vrijstelling te verlenen zal dienen te worden vernietigd. Indien er al aanleiding zou bestaan een voorlopige voorziening te treffen, zou deze niet slechts moeten bestaan uit schorsing van het bestreden besluit van het college, doch tevens moeten inhouden dat verzoeker wordt geacht in het bezit te zijn van de benodigde vrijstelling. Dit zou een te ver strekkende voorziening zijn. Dit geldt te meer, omdat voorshands niet tot het oordeel kan worden gekomen dat het aan het college niet vrij zou staan om met het oog op de bescherming van het woon- en leefklimaat ter plekke om andere reden dan het veiligheidsaspect de gevraagde vrijstelling niet te verlenen.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2004 overeenkomstig artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat