ECLI:NL:RVS:2005:AS2156

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403055/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M. Duursma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanlegvergunning voor verharding op agrarisch gebied ten behoeve van hobbymatig paardenhouden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Brummen tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had op 4 maart 2004 geoordeeld dat de aanlegvergunning die op 1 augustus 2002 was verleend voor verharding op een weiland, niet in stand kon blijven. De vergunning was verleend voor een verharding die ten dienste stond van een paardenstal waar hobbymatig paarden worden gehouden. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Agrarisch gebied van landschappelijke waarde' had. Het college stelde dat het houden van paarden, ook al is het hobbymatig, valt onder agrarisch grondgebruik en dat de vergunning dus niet geweigerd had mogen worden. De Raad van State oordeelde echter dat het hobbymatig houden van paarden geen agrarisch grondgebruik is in de zin van de planvoorschriften. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aanlegvergunning geweigerd had moeten worden op basis van artikel 44 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het hoger beroep van het college werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen, die op € 644,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

200403055/1.
Datum uitspraak: 12 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Brummen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 maart 2004 in het geding tussen:
de Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen, gevestigd te Brummen
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2002 heeft appellant (hierna: het college) aan [aanvragers] aanlegvergunning verleend voor de reeds aangebrachte verharding op het weiland, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […] vanaf [locatie] te [plaats] naar de paardenstal.
Bij besluit van 4 april 2003 heeft het college het daartegen door de Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen (hierna: de Stichting) gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover het zich richt tegen de motivering van het besluit van 1 augustus 2002 en dat besluit in stand gelaten met dien verstande dat de belangenafweging in de motivering duidelijker kenbaar is gemaakt.
Bij uitspraak van 4 maart 2004, verzonden op 5 maart 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door de Stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college en nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift, met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 13 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 mei 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 juni 2004 heeft de Stichting van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2004, waar het college, vertegenwoordigd door E. Karman en R. de Groote, ambtenaren van de gemeente, en de Stichting, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Ceelen, advocaat te Deventer, en [bestuurslid], zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De verharding waar de aanlegvergunning voor is verleend is aangebracht op een weiland ten behoeve van een paardenstal waar hobbymatig paarden worden gehouden.
2.2.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) mag alleen en moet een aanlegvergunning worden geweigerd, indien het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.3.    Niet in geschil is dat het perceel waarop de aanlegvergunning betrekking heeft, ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1982“ de bestemming “Agrarisch gebied van landschappelijke waarde” heeft.
2.4.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften is de op de kaart als “Agrarisch gebied van landschappelijke waarde” aangewezen grond bestemd voor:
a.  één of meer vormen van agrarisch grondgebruik;
b.  behoud, beheer en/of herstel van de bij het van kracht worden van het plan aanwezige waarde.
Ingevolge het achtste lid, onder b, van dit artikel is de toelaatbaarheid van andere werken dan bouwwerken – alleen voor zover een aanlegvergunning vereist is – bepaald in artikel 82 van de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, onder b, ten 3e, is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders boven, op of in de grond verhardingen aan te brengen, met uitzondering van verhardingen die inherent zijn aan het gebruik overeenkomstig de gerealiseerde bestemming.
Ingevolge het tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders, na ingewonnen advies van de Consulent Natuurbehoud, vergunning verlenen tot het uitvoeren van de in het eerste lid van dit artikel genoemde werken (waaronder verhardingen), voor zover de belangen welke de bestemming van de grond beoogt, zomede de natuurwaarde van de aangrenzende bestemmingen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
2.5.    Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het niet-bedrijfsmatig houden van paarden en het vanaf de openbare weg over het weiland vervoeren van paarden en voedingsmiddelen naar een paardenstal een agrarisch grondgebruik betreft als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de planvoorschriften. Omdat de verharding ten dienste staat van dat gebruik, is de daarvoor afgegeven aanlegvergunning volgens het college niet in strijd met het bestemmingsplan verleend.
2.6.    De verharding strekt ten dienste van de paardenstal, waar hobbymatig paarden worden gehouden, en niet ten dienste van de ter plaatse geldende agrarische bestemming “Agrarisch gebied van landschappelijke waarde”. Anders dan het college betoogt, betreft het hobbymatig houden van paarden geen agrarisch grondgebruik als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de planvoorschriften, omdat geen sprake is van een activiteit in het kader van een agrarisch bedrijf. De omstandigheid dat het buitengebied, naar het college stelt, bij uitstek geschikt is voor het hobbymatig houden van dieren, kan hier niet aan afdoen.
De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat de aanlegvergunning, gelet op het bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de WRO had behoren te worden geweigerd.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Brummen in de door de Stichting Natuur en Milieuplatform Brummen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Brummen te worden betaald aan de Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Duursma
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005
378.