ECLI:NL:RVS:2005:AS2166

Raad van State

Datum uitspraak
6 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408948/1 en 200408948/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de handhaving van illegale bewoning in het buitengebied

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 januari 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het hoger beroep was ingesteld door appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 september 2004, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Grave ongegrond was verklaard. Het college had op 7 april 2003 gelast om de illegale bewoning van een tweede burgerwoning op een perceel in Grave te staken, met een dwangsom van € 625,-- per maand, tot een maximum van € 6.250,--. Appellanten stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college handhavend kon optreden.

De Voorzitter overwoog dat de bewoning in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Voorzitter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhaving af te zien. Appellanten konden niet aantonen dat er concreet uitzicht op legalisatie bestond, en er was geen ontwerp-bestemmingsplan dat dit zou ondersteunen. De Voorzitter oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200408948/1 en 200408948/2.
Datum uitspraak: 6 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 september 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Grave.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Grave (hierna: het college) gelast om binnen twee maanden na verzending van dit besluit de illegale bewoning van de tweede burgerwoning op het perceel [locatie] te [plaats] te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 625,-- per maand, met een maximum van € 6.250,--.
Bij besluit van 6 augustus 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 september 2004, verzonden op 4 oktober 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 2 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 november 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 30 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2004, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2004, waar namens appellanten is verschenen mr. H.B.J. Reijnders, advocaat te Weert. Het college is vertegenwoordigd door mr. R.C.H. Schrömbges, ambtenaar der gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    De vraag moet worden beantwoord, of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college kon verlangen de bewoning van de tweede woning op het betrokken perceel te staken en gestaakt te houden.
2.2.    Niet in geschil is, dat de bewoning in strijd is met de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998", zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld, dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is. Hetgeen appellanten naar hebben voren gebracht kan niet leiden tot de conclusie dat concreet zicht op legalisatie van het betrokken gebruik als woning bestaat. Er is geen ontwerp-bestemmingsplan dat hierin voorziet. Niet is gebleken dat een zodanig ontwerpplan mag worden verwacht. Ook is niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden of zodanig zwaarwegende belangen dat in dit geval van handhavend optreden behoorde te worden afgezien.
2.5.    De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak
II.        wijst het verzoek af;
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Schortinghuis
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2005
66.