In deze zaak gaat het om een besluit van 13 mei 2004, waarbij de college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan de vergunninghouder ontheffing heeft verleend van het verbod op demping van een sloot, zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer. De ontheffing was specifiek bedoeld voor de demping van een sloot met onversnipperd snoeihout en takkenbossen op percelen in de gemeente Graafstroom. Dit besluit werd op 7 juni 2004 ter inzage gelegd. Appellant, die zich benadeeld voelde door dit besluit, heeft op 6 juli 2004 beroep ingesteld bij de Raad van State, wat op 9 juli 2004 is ingekomen. De zaak werd aanvankelijk door een meervoudige kamer behandeld, maar werd later verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Tijdens de zitting op 3 december 2004 werd de zaak behandeld, waarbij de verweerder werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Appellant had geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, maar voerde aan dat hij door een ambtenaar van de gemeente Graafstroom een onjuiste tekening was getoond, wat leidde tot een verkeerd beeld van de ontheffing. De Afdeling oordeelde dat appellant redelijkerwijs niet kon worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht, waardoor het beroep ontvankelijk werd verklaard.
Vervolgens heeft de Afdeling de bezwaren van appellant tegen het bestreden besluit beoordeeld. De Afdeling verwees naar een eerdere uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling, waarin al een oordeel was gegeven over de verstoring van de rust binnen de afpalingskring van de eendenkooi van appellant. De Afdeling concludeerde dat de bezwaren van appellant geen doel troffen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 januari 2005.