ECLI:NL:RVS:2005:AS3164

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409585/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor woonhuis in Kerkwijk

Op 2 april 2003 verleende het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel aan vergunninghouders een bouwvergunning voor het oprichten van een woonhuis op een perceel in de gemeente Kerkwijk, met vrijstelling van de gemeentelijke bouwverordening. Verzoeker, die zich benadeeld voelde door deze beslissing, heeft op 25 november 2004 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens verzocht hij de Voorzitter om een voorlopige voorziening, wat leidde tot een zitting op 23 december 2004. Tijdens deze zitting waren zowel verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.P. Kleijwegt, als vertegenwoordigers van het college aanwezig.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. In zijn overwegingen stelde hij vast dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, en de Voorzitter vond geen aanleiding om aan te nemen dat deze uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De Voorzitter concludeerde dat de bouwvergunning terecht was verleend, en dat er geen aanwijzingen waren dat de bouw in strijd met het bestemmingsplan zou plaatsvinden.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en ook geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 januari 2005.

Uitspraak

200409585/2.
Datum uitspraak: 12 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 november 2004 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel (hierna: het college) aan [vergunninghouders] onder het verlenen van vrijstelling van de bepalingen van de gemeentelijke bouwverordening bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonhuis op het perceel kadastraal bekend gemeente Kerkwijk, sectie […], nrs. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 17 november 2003 heeft het college het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de geconstateerde motiveringsgebreken en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit tot het verlenen van bouwvergunning onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 2 november 2004, verzonden op 3 november 2004, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door verzoeker daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 25 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2004, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 16 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 december 2004, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. J.P. Kleijwegt, advocaat te Houten, en het college, vertegenwoordigd door L.C.A. Theunisse, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn vergunninghouders daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2.    In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de bouwvergunning niet mocht worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, gezien de bouwtekeningen en de door partijen ter zitting daarop gegeven toelichting, naar voorlopig oordeel van de Voorzitter, de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de uitbouw aan de achterzijde van de woning een aanbouw is in de zin van de voorschriften behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nederhemert-Dorp". Voorts wordt in aanmerking genomen dat, anders dan verzoeker heeft betoogd, vooralsnog niet aannemelijk is dat in strijd met het bestemmingsplan ter plaatse twee zelfstandige woningen worden gerealiseerd.
2.3.    Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin    w.g. Schortinghuis
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005
66-422.