ECLI:NL:RVS:2005:AS3173

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401393/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake huisvestingsvergunning

Op 29 november 2001 ontving appellant van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam een computeruitdraai met gegevens over zijn woning in Amsterdam. In deze uitdraai stond de datum van de laatste huisvestingsvergunning vermeld als 2 november 2000. Appellant maakte bezwaar tegen deze datum, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verklaarde dit bezwaar op 31 januari 2002 niet-ontvankelijk. De rechtbank Amsterdam verklaarde op 4 december 2003 het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond. Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 10 februari en 16 maart 2004. Het college diende een antwoord in op 21 april 2004. De zaak werd op 26 oktober 2004 ter zitting behandeld, waarbij appellant en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De Raad van State overwoog dat de termijn voor het indienen van het hoger-beroepschrift begon op 5 december 2003 en eindigde op 15 januari 2004. Het hoger-beroepschrift werd echter pas op 10 februari 2004 ingediend, wat buiten de termijn viel. De Raad beoordeelde of deze te late indiening verschoonbaar was. Appellant stelde dat hij geen kennisgeving had ontvangen van de aangetekende verzending van de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellant redelijkerwijs had mogen afleiden dat hij nog tijd had om hoger beroep in te stellen, gezien de begeleidende brief van de rechtbank. Daarom werd de niet-ontvankelijkverklaring wegens te late indiening achterwege gelaten.

Vervolgens beoordeelde de Raad of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college het bezwaarschrift van appellant op goede gronden niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad bevestigde dat de computeruitdraai geen besluit was dat op rechtsgevolg was gericht, en dat het college dus terecht het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had verklaard. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200401393/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1.    Procesverloop
Op 29 november 2001 heeft een medewerker van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam appellant desgevraagd een computeruitdraai gegeven met gegevens over appellants woning [locatie] te Amsterdam. Daarop staat in het vakje "Laatste huisvestingsvergunning" als dagtekening "02-11-2000" vermeld.
Bij besluiten van 31 januari 2002 heeft het college het tegen deze datumvermelding door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2004, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Smit, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vangt de termijn voor het indienen van een hoger-beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop de rechtbankuitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1.1.    De aangevallen uitspraak is aangetekend verzonden op 4 december 2003, zodat de termijn voor het indienen van het hoger-beroepschrift ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is begonnen op 5 december 2003 en geëindigd op 15 januari 2004.
2.1.2.    Het hoger-beroepschrift is op 10 februari 2004 ingekomen en derhalve niet binnen de termijn ingediend.
2.1.3.    Bezien moet worden of de te late indiening van het hoger-beroepschrift in het voorliggende geval verschoonbaar is, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
Op 31 december 2003 heeft de rechtbank de aangevallen uitspraak nogmaals per gewone post verzonden, aangezien zij de op 4 december 2003 aangetekend verzonden uitspraak retour heeft ontvangen. Appellant heeft gesteld dat een kennisgeving dat de aangetekend verzonden uitspraak tevergeefs op zijn adres is aangeboden en bij het postkantoor kon worden afgehaald, hem niet heeft bereikt.
In de begeleidende brief bij de op 31 december 2003 per gewone post verzonden uitspraak staat, voorzover hier van belang, het volgende vermeld:
"Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de bekendmaking (toezending) van deze brief een brief (beroepschrift) en een kopie van bijgaande uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (…)."
In aanmerking genomen dat appellant uit deze brief heeft mogen afleiden dat hij binnen een termijn van zes weken na de toezending ervan nog tijdig een hoger-beroepschrift kon indienen, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest door niet binnen de daarvoor geldende termijn een hoger-beroepschrift in te dienen. Niet-ontvankelijkverklaring wegens het na afloop van de termijn ingediende hoger-beroepschrift blijft derhalve achterwege.
2.2.    De Afdeling zal hierna beoordelen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college het door appellant ingediende bezwaarschrift op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3.    Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit waartegen op grond van artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1 van die wet bezwaar kan worden gemaakt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die naar haar aard op rechtsgevolg is gericht.
2.3.1.    De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de computeruitdraai slechts mededelingen zijn gedaan ten aanzien van de status van de woning en dat deze uitdraai geen op rechtsgevolg gericht besluit is zodat het college het door appellant ingediende bezwaarschrift op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Broodman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005
204-402.