ECLI:NL:RVS:2005:AS3209

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409211/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor de kap van 736 bomen in Amsterdam-Zuidoost

Op 14 januari 2005 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam had op 4 februari 2004 vergunning verleend voor de kap van 736 bomen in de omgeving van de Bijlmerdreef en 's-Gravendijkdreef ten behoeve van de vernieuwing van het plangebied Grunder-Grubbenhoeve. Tegen deze vergunning hebben de vereniging 'Groot Geerdinkhof vereniging van huiseigenaren' en anderen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een procedure bij de Raad van State. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van verzoekers ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelden bij de Raad van State en verzochten om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 10 januari 2005 werd het verzoek behandeld. De Voorzitter overwoog dat van de 736 bomen er 292 op het maaiveld staan en 444 op de taluds. Van de maaiveldbomen waren er al 21 gekapt, waardoor er nog 271 overbleven. De Voorzitter concludeerde dat er voor de 444 bomen op de taluds geen spoed was voor het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 januari 2005 die een eerder verzoek tot schorsing had toegewezen.

Wat betreft de 271 bomen op het maaiveld, oordeelde de Voorzitter dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de kapvergunning niet verleend had mogen worden. De verzoekers hadden geen objectieve gegevens aangedragen om hun stelling dat de kap negatieve gevolgen zou hebben voor de waterhuishouding te onderbouwen. De maatschappelijke belangen van de bouwplannen wogen zwaarder dan de belangen van de verzoekers. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200409211/2.
Datum uitspraak: 14 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vereniging "Groot Geerdinkhof vereniging van huiseigenaren" en anderen, gevestigd dan wel wonende te Amsterdam,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2004 in het geding tussen:
verzoekers
en
het dagelijkse bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2004 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) vergunning verleend voor de kap van 736 bomen in de omgeving van de Bijlmerdreef, 's-Gravendijkdreef en de wijk Grunder te Amsterdam-Zuidoost ten behoeve van de vernieuwing van het plangebied Grunder-Grubbenhoeve.
Bij besluit van 27 juli 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2004, verzonden op 1 oktober 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brieven van 11 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld en de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 januari 2005, waar enkele verzoekers in persoon, vertegenwoordigd door Y.K. Grift, gemachtigde, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. I.H. van den Berg, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat van de 736 bomen waarop de bij het bestreden besluit gehandhaafde kapvergunning ziet er 292 op het maaiveld van Grunder staan en 444 op de taluds van de Bijlmerdreef en 's-Gravendijkdreef. Er zijn inmiddels 21 van de maaiveldbomen gekapt, zodat op het maaiveld 271 bomen resteren.
2.2.    Bij het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit van 4 februari 2004 is onder meer bepaald dat geen gebruik van de kapvergunning zal worden gemaakt voordat het dagelijks bestuur heeft besloten de relevante vrijstelling in de zin van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te verlenen inzake de verlaging van de Bijlmerdreef en de 's-Gravendijkdreef dan wel inzake het bouwrijp maken van de wijk Grunder.
2.3.    Bij uitspraak van 7 januari 2005 heeft de voorzieningenrechter een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van verzoekers met betrekking tot een besluit van het dagelijks bestuur van 26 oktober 2004, dat strekt tot handhaving van een besluit van 27 januari 2004 waarbij vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO is verleend voor het verlagen van een deel van de Bijlmerdreef en een deel van de 's-Gravendijkdreef, toegewezen en dat besluit geschorst totdat in de hoofdzaak door de rechtbank uitspraak is gedaan.
2.4.    Niet in geschil is dat gelet op de onder 2.2. vermelde aan de kapvergunning verbonden voorwaarde en de uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 januari 2005 thans vooralsnog geen gebruik van de kapvergunning kan en zal worden gemaakt voor zover die betrekking heeft op de 444 bomen op de taluds van de Bijlmerdreef en de 's-Gravendijkdreef. Voor dat deel van de bij het bestreden besluit gehandhaafde kapvergunning ontbreekt voor het treffen van de gevraagde voorziening dan ook de vereiste onverwijlde spoed.
2.5.     Voor zover het verzoek om voorlopige voorziening betrekking heeft op de overige 271 bomen op het maaiveld, overweegt de Voorzitter het volgende.
2.6.    De onderhavige procedure leent zich niet voor een beoordeling van de vraag welke verzoekers als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden aangemerkt. Dit zal in de bodemprocedure dienen te geschieden. Daarbij zij aangetekend dat het er voorshands voor moet worden gehouden dat in ieder geval één van de verzoekers als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij vanuit zijn woning zicht heeft op bomen op het maaiveld waarvoor kapvergunning is verleend en zijn woning op ongeveer een afstand van 50 m van die bomen is gelegen.
2.7.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.
2.8.    In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht ten aanzien van de 271 bomen op het maaiveld in de wijk Grunder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat geen kapvergunning mocht worden verleend. Daarbij zij aangetekend dat verzoekers weliswaar hebben gesteld dat de kap van de bomen een negatieve invloed heeft op de waterhuishouding in het gebied, maar dat zij dit niet op enige wijze aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk hebben gemaakt. Het Milieueffectenrapport "Vernieuwing Bijlmermeer Zuidoost" van 20 november 2002 met de aanvulling daarop van 28 februari 2003 en het door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening op 17 juni 2003 in het kader van een samenhangende ontgrondingzaak opgestelde deskundigenrapport maken beide melding van een licht positief effect van de herinrichting (met inbegrip van het kappen van de bomen) op de grondwaterstand. Onder deze omstandigheden dient het belang van het dagelijks bestuur om thans een aanvang te kunnen maken met de realisering van de bouwplannen waarmede – naar ook door verzoekers niet wordt betwist – grote maatschappelijke belangen gemoeid zijn zwaarder te wegen dan het belang van verzoekers dat de bomen vooralsnog niet worden gekapt.
2.9.    Gelet op het vorenstaande, dient het verzoek te worden afgewezen.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek    w.g. Ouwehand
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2005
224.