ECLI:NL:RVS:2005:AS3220

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403703/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor windturbine door college van burgemeester en wethouders van Loppersum

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Loppersum op 4 juli 2000 een bouwvergunning geweigerd voor de bouw van een windturbine op een perceel in Loppersum. Appellante, die de vergunning had aangevraagd, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Het college verklaarde het bezwaar op 22 februari 2001 ongegrond. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, die op 18 maart 2004 de beslissing van het college vernietigde, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand hield. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 november 2004 behandeld. Appellante betoogde dat het college ten onrechte de bouwvergunning had geweigerd, omdat er volgens haar mogelijkheden waren voor vrijstelling op basis van het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde echter dat de vernietiging van een besluit tot onthouding van goedkeuring aan een onderdeel van het bestemmingsplan niet betekent dat het plan alsnog is goedgekeurd. De Afdeling bevestigde dat het bestemmingsplan geen ruimte bood voor de gevraagde bouwvergunning en dat er geen grond was voor het verlenen van vrijstelling.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 januari 2005.

Uitspraak

200403703/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 18 maart 2004 in het geding tussen:
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Loppersum.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Loppersum (hierna: het college) geweigerd aan appellante een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een windturbine op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 22 februari 2001 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2004, verzonden op 31 maart 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 4 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E.R.M. Holtz-Russel, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Veltman, advocaat te Groningen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de gevraagde bouwvergunning heeft geweigerd vanwege strijd met het bestemmingsplan “Herziening bestemmingsplan Buitengebied (ex artikel 30 WRO en actualisering)”. Daartoe voert zij aan dat toepassing had moeten worden gegeven aan de in artikel 4, vijfde lid, sub 14, van de voorschriften van dat plan opgenomen mogelijkheid tot vrijstelling ten behoeve van het bouwen van een windturbine, ook al heeft het college van gedeputeerde staten bij zijn besluit van 15 februari 2000 aan dit onderdeel van het plan goedkeuring onthouden. Dit vloeit volgens haar voort uit de terugwerkende kracht die moet worden toegekend aan de uit de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2001, no. 200001520/1, volgende vernietiging van dit onderdeel van het besluit omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan.
2.1.1.    Dit betoog faalt. De vernietiging van een besluit tot onthouding van goedkeuring aan een onderdeel van een bestemmingsplan heeft niet tot gevolg dat het plan in zoverre alsnog is goedgekeurd, maar brengt mee dat het college van gedeputeerde staten, voorzover het besluit omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan is vernietigd, opnieuw omtrent de goedkeuring dient te beslissen. Aan bedoelde vrijstellingsbepaling is dan ook nimmer goedkeuring gehecht, zodat deze niet in werking is getreden. Anders dan appellante kennelijk beoogt te betogen, kan evenmin uit de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2004, no.
200302523/1, gepubliceerd in JB 2004/103, worden afgeleid dat de vrijstellingsbepaling moet worden geacht te zijn goedgekeurd. Die uitspraak betreft niet de hier aan de orde zijnde vraag naar de gevolgen die in het kader van de vergunningprocedure aan een besluit tot onthouding van goedkeuring aan een onderdeel van een bestemmingsplan moeten worden verbonden, maar de vraag of het in die procedure relevante besluit (van rechtswege) tot goedkeuring van een bestemmingsplan onherroepelijk was geworden.
De rechtbank is, zij het op andere gronden, terecht tot de slotsom gekomen dat het bestemmingsplan niet in de mogelijkheid tot verlening van de gevraagde bouwvergunning voorziet. Daarnaast kan in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kon worden verleend.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Van den Ende
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005
66-275.