ECLI:NL:RVS:2005:AS3888

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409703/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning Wet milieubeheer te Middelharnis

In deze zaak heeft verzoekster op 26 november 2002 beroep ingesteld bij de Raad van State tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag voor een vergunning op basis van de Wet milieubeheer, ingediend op 12 december 2000 voor een inrichting op een perceel te Middelharnis. De Raad van State heeft eerder, op 8 januari 2003, het beroep gegrond verklaard en het uitblijven van een besluit vernietigd, met de opdracht aan het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen.

Echter, tegen het uitblijven van een besluit op de gewijzigde aanvraag heeft verzoekster op 30 november 2004 opnieuw beroep ingesteld. Dit beroep is ingekomen bij de Raad van State op 1 december 2004, waarbij verzoekster tevens verzocht heeft om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 3 januari 2005 ter zitting behandeld, waar zowel verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.J. Vermeulen, als verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, aanwezig waren.

De Voorzitter heeft overwogen dat, volgens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn. In dit geval heeft verweerder, na de eerdere uitspraak, een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, maar heeft verzoekster haar aanvraag gewijzigd. Verweerder heeft vervolgens meegedeeld geen besluit te nemen op de gewijzigde aanvraag, wat als een besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen moet worden beschouwd.

Aangezien het bezwaarschrift tegen dit besluit ruim buiten de gestelde termijn is ingediend en er geen feiten zijn die deze overschrijding rechtvaardigen, heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is op 20 januari 2005 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200409703/2.
Datum uitspraak: 20 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij brief van 26 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2002, heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het met een besluit gelijk te stellen uitblijven van een besluit op de door haar op 12 december 2000 ingediende aanvraag om een vergunning te verlenen krachtens de Wet milieubeheer voor de inrichting op het perceel [locatie] te Middelharnis.
Bij uitspraak van 8 januari 2003, no. 200206303/3, heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen uitblijven van een besluit vernietigd. In deze uitspraak heeft de Afdeling een termijn gesteld voor het nemen van een besluit.
Tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag heeft verzoeker bij brief van 30 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 30 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 januari 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vermeulen, advocaat te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt, voorzover hier van belang, dat indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
2.2.    Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van 8 januari 2003 op 31 maart 2003 een ontwerp van een besluit op de aanvraag ter inzage gelegd. Naar aanleiding van dit ontwerp heeft verzoekster bij brief van 26 april 2003 de aanvraag gewijzigd. Bij brief van 21 april 2004 heeft verweerder verzoekster meegedeeld geen besluit te nemen op de gewijzigde aanvraag. Deze brief is aan te merken als een besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen, zoals bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen een dergelijk besluit dient, gezien de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht, eerst bezwaar te worden gemaakt. Het beroepschrift zal derhalve met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht ter behandeling als bezwaarschrift naar verweerder worden doorgezonden.
Nu het bezwaarschrift ruim buiten de daarvoor gestelde termijn is ingediend en nu vooralsnog niet is gebleken van feiten en omstandigheden die deze overschrijding van de termijn rechtvaardigen, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening hangende de bezwaarschriftenprocedure af te wijzen.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Van Helvoort
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2005
361.