ECLI:NL:RVS:2005:AS3916

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404059/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om toevoeging rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2004. De appellant had op 20 maart 2001 een verzoek ingediend bij het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam voor een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand. Dit verzoek werd echter afgewezen. De raad voor rechtsbijstand Amsterdam verklaarde het daartegen ingestelde beroep op 15 juli 2002 ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 31 maart 2004.

De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 12 mei en 11 juni 2004. Tijdens de zitting op 3 december 2004 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door Ph.M. Verdult en de raad door M.M.C. Laan. De appellant voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de onmacht van zijn gemachtigde, die ten tijde van de informatievergaring in het ziekenhuis was opgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheid voor rekening van de appellant kwam.

De Raad van State overwoog dat de raad voor rechtsbijstand de appellant voldoende gelegenheid had gegeven om zijn standpunt kenbaar te maken en dat er geen onzorgvuldig onderzoek naar de draagkracht van de appellant had plaatsgevonden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200404059/1.
Datum uitspraak: 26 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam een verzoek van appellant om toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 15 juli 2002 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2004, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 juni 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door Ph.M. Verdult, en de raad, vertegenwoordigd door M.M.C. Laan, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.1.    Appellant voert tevergeefs aan dat de rechtbank onvoldoende aandacht heeft besteed aan de onmacht van zijn gemachtigde ten tijde van de informatievergaring in het kader van de behandeling van het administratief beroep om adequaat te reageren. Appellant stelt dat deze onmacht het gevolg is van de opname van zijn gemachtigde in het ziekenhuis voor een operatie, doch de rechtbank heeft terecht overwogen dat deze omstandigheid voor rekening en risico van appellant dient te komen.
2.1.2.    Gelet op het vorenstaande, alsmede gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kan van het vasthouden van de raad aan de termijn van vier dagen waarbinnen de stukken moesten worden overgelegd en de weigering van uitstel hiervoor niet gezegd worden dat dit zou moeten leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat appellant tijdens de bezwaarschriftprocedure door de raad ruimschoots in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt ter zake kenbaar te maken en met stukken te onderbouwen. De rechtbank heeft mitsdien terecht overwogen dat van een onzorgvuldig onderzoek naar de draagkracht van appellant niet is gebleken.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2005
164-209.