ECLI:NL:RVS:2005:AS4697

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406927/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en dwangsom bij illegaal gebruik van bedrijfsgebouw als woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Barneveld had appellant op 4 oktober 2002 aangeschreven om vóór 1 februari 2003 de bewoning van een bedrijfsgebouw te beëindigen, omdat dit in strijd was met het bestemmingsplan 'Garderen-I'. In het besluit werd een dwangsom van € 50.000,-- opgelegd bij niet-nakoming. Appellant maakte bezwaar, maar dit werd door het college ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 12 juli 2004.

Appellant ging in hoger beroep, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het gebruik van het bedrijfsgebouw als woning in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling benadrukte dat handhaving van bestemmingsplannen van groot belang is en dat bestuursorganen in de regel moeten optreden bij overtredingen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Appellant had in zijn hoger-beroepschrift geen nieuwe gronden aangevoerd en de Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond had verklaard.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 2 februari 2005.

Uitspraak

200406927/1.
Datum uitspraak: 2 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 juli 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barneveld (hierna: het college) appellant aangeschreven op grond van artikel 125 Gemeentewet juncto artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht om vóór 1 februari 2003 de bewoning van het bedrijfsgebouw op het perceel [locatie] te [plaats] te beëindigen. In het besluit is bepaald dat bij niet nakoming van deze last een éénmalige dwangsom van € 50.000,-- wordt verbeurd.
Bij besluit van 18 december 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat daarbij de termijn waarbinnen gevolg moet worden gegeven aan de last nader is bepaald op 1 juli 2004.
Bij uitspraak van 12 juli 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 21 december 2004 heeft het college een nader stuk ingediend. Deze is aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2005, waar appellant niet is verschenen en het college, vertegenwoordigd door P. Miller, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in het geschil is dat het gebruik van het bedrijfsgebouw als woning in strijd is met het bestemmingsplan "Garderen-I", waarin aan het betrokken perceel de bestemming "manege" is toegekend. Ingevolge artikel 72 van de voorschriften van het bestemmingsplan is het verboden de in het plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens deze voorschriften ten aanzien van het gebruik van deze gronden en opstallen bepaalde. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met artikel 72 van de voorschriften van het bestemmingsplan, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.    Appellant heeft in zijn hoger-beroepschrift uitsluitend aangegeven dat de beroepsgronden dezelfde zijn als de gronden die in beroep zijn aangevoerd. Appellant heeft geen gevolg gegeven aan de in het hoger-beroepschrift vermelde aankondiging dat deze gronden zullen worden aangevuld en toegelicht.
2.4.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden het beroep ongegrond heeft verklaard.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2005
218-478.