ECLI:NL:RVS:2005:AS4698

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410695/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • W.M. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van horecavergunningen door de burgemeester van Enschede

In deze zaak heeft de burgemeester van Enschede op 13 november 2003 de vergunningen voor de exploitatie van twee horecabedrijven ingetrokken op basis van de Drank- en Horecaverordening van Enschede. De verzoeker, die de vergunningen had, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de burgemeester heeft deze bezwaren op 25 februari 2004 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de verzoeker hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij ook verzocht heeft om een voorlopige voorziening. De zaak is behandeld op 20 januari 2005, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.D.A. van Boom, en de burgemeester werd vertegenwoordigd door M.J. Gerritsjans, ambtenaar van de gemeente.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak op 26 januari 2005 geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De Voorzitter heeft overwogen dat, hoewel het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure, er geen reden is om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo in de bodemprocedure niet zal standhouden. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat de burgemeester de vergunningen terecht heeft ingetrokken en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200410695/2.
Datum uitspraak: 26 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 december 2004 in het geding tussen:
verzoeker
en
de burgemeester van Enschede.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 13 november 2003 heeft  de burgemeester van Enschede (hierna: de burgemeester) de aan verzoeker op grond van de Drank- en Horecaverordening van Enschede verleende vergunningen voor de exploitatie van horecabedrijf "[naam]" in het pand aan de [locatie 1] te [plaats], respectievelijk horecabedrijf "[naam]" aan de [locatie 2] te [plaats], ingetrokken.
Bij besluiten van 25 februari 2004 heeft de burgemeester de daartegen door verzoeker gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) de daartegen door verzoeker ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 30 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van (eveneens) 30 december 2004.
Voorts heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 januari 2005, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door M.J. Gerritsjans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Uitgangspunt is dat een besluit uitvoerbaar is, ook als daartegen rechtsmiddelen zijn aangewend. Dat geldt temeer indien, zoals in dit geval, beroep is ingesteld en de rechter dat beroep ongegrond heeft bevonden.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is er geen reden om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure geen stand zal houden, althans dat de Afdeling zal concluderen dat de burgemeester de vergunningen niet mocht intrekken.
De conclusie is dat het verzoek moet worden afgewezen.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Haverkamp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2005
383.