200410045/2.
Datum uitspraak: 26 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Strijen,
verweerder.
Bij besluit van 17 juni 2004, kenmerk RS/2403, heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van verzoekers om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van [partij] gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 23 november 2004, verzonden op 24 november 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 9 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2004, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 januari 2004, waar verzoekers, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door L. Bos, ambtenaar van de gemeente en R.E.W. Kunkels, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is namens [partij] mr. L.J. van Pelt, gemachtigde, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben.
Ingevolge het tweede lid geldt dit verbod niet voor inrichtingen die behoren tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin de bij die algemene maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting. Het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) is een dergelijke algemene maatregel van bestuur.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit is dit besluit van toepassing op een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is voor het opslaan, overslaan en transporteren over de weg van goederen of producten.
Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties en onderdelen die onderling technische, functionele of organisatorische bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2.3. Verzoekers voeren in de eerste plaats aan dat de inrichting – een schuur waar bloemen worden opgeslagen die in boeketten worden verwerkt – niet onder de werking van het Besluit valt. Naar hun mening is de inrichting tevens bestemd voor de teelt van akkerbouwproducten, zodat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit. In dit kader betogen zij dat op de landbouwgronden naast de inrichting (die eveneens in eigendom zijn van [partij]) maïsproducten worden geteeld die in de boeketten worden verwerkt.
Daarnaast voeren zij aan dat, zo de inrichting al valt onder de werking van het Besluit, de geluidgrenswaarden die zijn opgenomen in voorschrift 1.1.1. van de Bijlage behorende bij het Besluit worden overschreden en dat de metingen naar de geluidbelasting, die verweerder heeft doen uitvoeren, niet tijdens een representatieve bedrijfssituatie hebben plaatsgevonden.
2.4. Bij uitspraak van 6 augustus 2004 in zaak no.
200405509/1heeft de Voorzitter van de Afdeling een oordeel gegeven over hetgeen verzoekers ten aanzien van de toepasselijkheid van het Besluit hebben aangevoerd. De Voorzitter ziet op basis van de stukken en hetgeen ter zitting hierover naar voren is gebracht geen aanleiding om over deze gronden van verzoekers anders te oordelen dan de Voorzitter bij de uitspraak van 6 augustus 2004 heeft gedaan.
De Voorzitter acht het voorts aannemelijk dat het akoestisch onderzoek – waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 14 september 2004 – onder representatieve omstandigheden heeft plaatsgevonden. Uit het rapport blijkt dat de geluidgrenswaarden die in voorschrift 1.1.1 van de Bijlage behorende bij het Besluit zijn gesteld, niet worden overschreden. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat hij niet bevoegd is om met bestuurlijke handhavingsmiddelen op te treden.
2.5. Gezien het voorgaande dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Helvoort
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2005