200409620/2.
Datum uitspraak: 26 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2004 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam-Noord.
Bij besluit van 18 augustus 2003 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam-Noord (hierna: het dagelijks bestuur) verzoekster onder oplegging van een dwangsom gelast de witte ark, zoals afgebeeld op een bij het besluit behorende bijlage, uit de wateren van het stadsdeel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 11 augustus 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, en het primaire besluit gehandhaafd, met dien verstande dat hieraan een nieuwe begunstigingstermijn is verbonden.
Bij uitspraak van 18 oktober 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voor wat betreft de begunstigingstermijn, en bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat het dagelijks bestuur de termijn zodanig vaststelt, dat deze niet verstrijkt binnen twaalf weken na ontvangst van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 26 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 december 2004.
Voorts heeft zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 januari 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. D.H. Woelinga, advocaat te Amsterdam , en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorsel, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, moet het hoger beroep mede worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 30 november 2004, waarbij het dagelijks bestuur gevolg heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak, en de aan de dwangsom verbonden begunstigingstermijn opnieuw heeft vastgesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening betreft ook dit besluit.
2.3. De aanschrijving heeft betrekking op een witte ark die verzoekster heeft afgemeerd in Zijkanaal K te Amsterdam, naast het eveneens bij haar in gebruik zijnde vaartuig "[naam]". Verzoekster gebruikt het laatstgenoemde vaartuig reeds geruime tijd voor recreatiedoeleinden. Hoewel het dagelijks bestuur destijds heeft geweigerd hiervoor een ligplaatsvergunning te verlenen, is het schip wel steeds gedoogd als recreatievaartuig. Verzoekster betoogt in hoofdzaak dat de witte ark dient ter vervanging van "[naam]" en dat het dagelijks bestuur daartegen niet kan optreden.
2.4. De Voorzitter is van oordeel dat de voorzieningenrechter de in geding zijnde witte ark, gelet op de uiterlijke kenmerken zoals onder andere blijkt uit de overgelegde foto's, terecht heeft gekwalificeerd als woonboot in de zin van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 (hierna: de verordening). Niet in geschil is dat verzoekster niet beschikt over de op grond van artikel 2.2 van de verordening vereiste ligplaatsvergunning, zodat het dagelijks bestuur terzake handhavend kon optreden. Met de voorzieningenrechter acht de Voorzitter voorts niet aannemelijk dat de verordening basis biedt voor de door verzoekster gewenste vervanging van een gedoogd recreatievaartuig door een woonboot, zodat er van moet worden uitgegaan dat concreet zicht op legalisatie van de witte ark ontbreekt.
2.5. Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op het feit dat de gemachtigde van het dagelijks bestuur ter zitting heeft toegezegd dat, in geval van afwijzing van de voorlopige voorziening als waarom verzocht, de vóór 1 april 2005 verbeurde dwangsommen niet zullen worden ingevorderd, komt de Voorzitter tot de conclusie dat het verzoek moet worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2005