200308685/1.
Datum uitspraak: 2 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DMV International B.V. ", gevestigd te Veghel,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 4 november 2003, kenmerk 950853, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan appellante een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting bestemd tot het vervaardigen van zuivelproducten aan de NCB-laan 68 te Veghel. Dit besluit is op 17 november 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 4 oktober 2004 heeft appellante het beroep toegelicht en een beroepsgrond ingetrokken.
Bij brief van 2 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door ing. A.J.M. Koelemij en ing. P.P. Huynen, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door G.J.J.M. Boots en ing. H.M. van 't Hof, gemachtigden, zijn verschenen. Het college van burgemeester en wethouders van Veghel heeft zich doen vertegenwoordigen door ing. A.M. Gevers, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.2. Appellante stelt dat zij niet aan het aan de vergunning verbonden voorschrift 6.2.1, aanhef en onder a, kan voldoen aangezien het afvalwater dat zij loost een hogere temperatuur heeft dan de in voornoemd voorschrift voorgeschreven temperatuur van 30 graden Celsius. Om aan deze temperatuureis te kunnen voldoen zouden zeer kostbare maatregelen nodig zijn, aldus appellante.
2.3. Volgens voorschrift 6.2.1, aanhef en onder a, is het verboden afvalwater in een openbaar riool te brengen dat een temperatuur heeft hoger dan 30 graden Celsius.
2.4. Verweerder stelt dat dit voorschrift noodzakelijk is ter bescherming van de doelmatige werking van het gemeentelijk riool. Hij heeft met dit voorschrift aan willen sluiten bij de model-lozingsverordening riolering 1992 van de VNG. Daarnaast verwijst verweerder naar een onderzoek naar de functionering van het gemeentelijk riool dat door de gemeente Veghel zal worden uitgevoerd. Verweerder acht het mogelijk dat uit dit onderzoek blijkt dat het riool bestand is tegen het lozen van afvalwater met een hogere temperatuur.
2.4.1. Verweerder heeft echter het bestreden besluit genomen zonder de resultaten van dit onderzoek af te wachten. Verweerder heeft evenmin zelf in deze onderzoek gedaan. Dit was wel aangewezen aangezien verweerder bekend was met het feit dat de inrichting al vele jaren afvalwater loost met een temperatuur hoger dan 30 graden Celsius. Dat in de aanvraag die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt geen temperatuur is vermeld kan daaraan niet afdoen.
Gelet op het vorenstaande komt de Afdeling tot de conclusie dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 4 november 2003, kenmerk 950853;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 688,97, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van Staat.
Het Lid van de enkelvoudige kamer w.g. Bossmann
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2005