200404452/1.
Datum uitspraak: 2 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 april 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
Bij besluit van 10 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het College) het pand aan de [locatie] te [plaats] aangewezen als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 29 januari 2003 heeft het College het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2004, verzonden op 15 april 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 juli 2004 heeft het College van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door H.C.S. van Dop, gemachtigde, en het College, vertegenwoordigd door L. Duffhues-van Vugt, ambtenaar van de gemeente Eersel, zijn verschenen. Voorts is op verzoek van appellante gehoord drs. Th. M. Elsing van het Nederlands Adviesbureau Monumentenzorg te Schoonhoven.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, ten eerste, van de Monumentenverordening 1997 (hierna: de verordening) verstaat deze verordening onder een monument een zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de verordening kan het College, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerend monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voorzover hier van belang, vraagt het College voordat het over de aanwijzing een besluit neemt advies aan de Monumentencommissie.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het College ten onrechte op haar bezwaar heeft beslist zonder nader advies in te winnen bij de Monumentencommissie naar aanleiding van het door haar overgelegde tegenadvies van de heer Elsing.
2.2.1. Dat betoog slaagt. Het tegenadvies van de als deskundige aan te merken heer Elsing bestrijdt de juistheid van het advies van de Monumentencommissie, met name de aan de aanwijzing ten grondslag liggende conclusie dat de hoofdvorm, gevelindeling en detaillering van het voorhuis vrij gaaf bewaard zijn gebleven. De Commissie van advies voor bezwaarschriften (hierna: de Commissie) is in haar advies niet ingegaan op hetgeen in het tegenadvies is gesteld. Door bij de beslissing op bezwaar te volstaan met een verwijzing naar het advies van de Commissie en niet de Monumentencommissie te vragen om een reactie op het tegenadvies, moet worden geoordeeld dat het College niet, zoals het ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht is, het besluit van 10 september 2002 volledig heeft heroverwogen. De rechtbank heeft dat miskend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de het beroep van appellante gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 29 januari 2003 vernietigen.
2.4. Het College dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De kosten voor het in hoger beroep overgelegde rapport van de heer Elsing komt niet voor vergoeding in aanmerking, nu het aantal daaraan bestede forfaitair te vergoeden uren niet is vermeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 april 2004, AWB 03/680;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 29 januari 2003, kenmerk: 118231;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2054,65, waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Eersel te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de gemeente Eersel aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 321,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2005