ECLI:NL:RVS:2005:AS4739

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405132/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor gebruik agrarisch pand als woning in Weststellingwerf

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf op 5 juni 2002 geweigerd om vrijstelling te verlenen voor het gebruik van een pand als (burger)woning. Dit besluit was gebaseerd op de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Weststellingwerf, herziening 1995". Appellant, de eigenaar van het pand, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herziening van het besluit op 14 juli 2003. Het college verleende toen gedeeltelijk vrijstelling voor het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning, maar weigerde dit voor het bedrijfsgedeelte van het pand.

De rechtbank Leeuwarden verklaarde op 14 mei 2004 het beroep van appellant ongegrond, waarop appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 januari 2005, waarbij appellant werd bijgestaan door een advocaat en het college vertegenwoordigd was door een ambtenaar. De Raad oordeelde dat de rechtbank had miskend dat het beroep van appellant enkel gericht was tegen de beslissing op bezwaar, en dat de motivering van het college om geen vrijstelling te verlenen, niet in strijd was met de wet.

De Raad van State concludeerde dat het gebruik van het bedrijfsgedeelte als woning de bedrijfsvoering van een derde partij zou beperken, wat leidde tot de conclusie dat er dringende redenen waren om de vrijstelling te weigeren. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, zij het met verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200405132/1.
Datum uitspraak: 2 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 mei 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf (hierna: het college) geweigerd te beslissen op het verzoek van appellant om vrijstelling als bedoeld in artikel 29, derde lid, van de voorschriften bij het bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Weststellingwerf, herziening 1995” voor het gebruik van het pand [locatie 1] als (burger)woning.
Bij besluit van 14 juli 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 5 juni 2002 in die zin herzien dat appellant bedoelde vrijstelling alsnog is verleend voor (1) het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning en in samenhang daarmee, voor (2) het gebruik van de losstaande berging en de in het bedrijfsgedeelte gerealiseerde bijkeuken, grenzend aan de bedrijfswoning, als berging respectievelijk bijkeuken. De vrijstelling is geweigerd voor het gebruik van het bedrijfsgedeelte als woning.
Bij uitspraak van 14 mei 2004, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het tegen de geweigerde vrijstelling door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [derde partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. E. Wiarda, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door J. van Weperen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar als [derde partij] gehoord, in persoon.
2.    Overwegingen
2.1.    Het pand [locatie 1] is een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw met (inpandige) bedrijfswoning. Het staat met de woning [locatie 2] en enkele achter het pand aanwezige schuren binnen één agrarisch bouwblok. Appellant heeft het pand in 1998 gekocht zonder de agrarische bedrijfsgronden. Het geding is beperkt tot de weigering van het college toe te staan dat het bedrijfsgedeelte van het pand wordt gebruikt als woning.
2.2.    Het perceel is in het geldende bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Weststellingwerf, herziening 1995” bestemd als “Agrarisch gebied met natuurlijke waarde”. Daarmee is het ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften bij dat plan bestemd voor
a. cultuurgrond (..);
b. agrarische bedrijven met daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijgebouwen, andere bouwwerken en andere werken;
c. het behoud en/of het herstel van de aanwezige landschappelijke waarden (..).
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de voorschriften is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met het in het plan bepaalde.
Ingevolge artikel 29, derde lid, verleent het college van burgemeester en wethouders vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid, indien strikte toepassing zou leiden tot een niet door dringende redenen te rechtvaardigen beperking van het meest doelmatige gebruik.
2.3.    De rechtbank heeft miskend dat het beroep van appellant slechts was gericht tegen de beslissing op bezwaar, voor zover het college aan de geweigerde vrijstelling de motivering ten grondslag heeft gelegd, dat dringende redenen aanwezig zijn om niet tot verlening over te gaan, omdat het agrarische bedrijf van [derde partij] dan niet meer zal kunnen voldoen aan de milieuvoorschriften. Dat het bedrijfsgedeelte van het pand objectief bezien niet meer kan worden gebruikt overeenkomstig de agrarische bestemming, was tussen partijen niet in geding. Door te overwegen dat andere vormen van agrarisch gebruik dan de door het college in aanmerking genomen veehouderijactiviteiten nog binnen de gebruiksmogelijkheden van het bedrijfsgedeelte zouden kunnen liggen en de vrijstelling reeds hierom had moeten worden geweigerd, is de rechtbank in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, getreden buiten de grens van het geschil zoals dat door appellant aan de orde is gesteld.
Het vorenstaande leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Voldoende is vast komen te staan dat het gebruik van het bedrijfsgedeelte voor woondoeleinden [derde partij], pachter van de schuren achter het pand, zal beperken in zijn bedrijfsmatige veehouderijactiviteiten. Dat bedrijf is weliswaar, zoals ook door het college is aangenomen, geen volwaardig agrarisch bedrijf, maar voor de toepassing van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer is het bedrijfsmatige karakter van de activiteiten bepalend. Gelet hierop heeft het college zich in het bestreden besluit, anders dan appellant betoogt, op het standpunt kunnen stellen dat dringende redenen zich verzetten tegen het verlenen van die vrijstelling.
2.4.    Hetgeen appellant heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor de conclusie, dat de rechtbank het beroep van appellant ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop zij berust, te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2005
291.