200409704/3.
Datum uitspraak: 31 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 oktober 2004 in het geding tussen:
[omwonenden], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude.
Bij besluit van 21 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het parkeerterrein ten westen van het Weteringpad, ten oosten van de Veldbies, beide te Woubrugge, kadastraal bekend gemeente Woubrugge, sectie B, nummer 2966.
Bij besluit van 23 juni 2003 heeft het college het daartegen door [omwonenden] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2004, verzonden op 21 oktober 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door omwonenden ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 30 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 december 2004.
Bij besluit van 9 november 2004, nader aangevuld bij besluit van 22 december 2004, heeft het college opnieuw in de zaak voorzien en verzoeker op straffe van een dwangsom gelast vóór 1 februari 2005 (1) het gebruik van de zuidelijke helft van het terrein ten westen van het Weteringpad, ten oosten van de Veldbies, als botenopslag te staken en gestaakt te houden, door de aanwezige boten en bokken ten behoeve van de boten te verwijderen en verwijderd te houden, en (2) niet langer onderhouds- en reparatiewerkzaamheden te verrichten aan de gestalde vaartuigen op de noordelijke helft van het genoemde terrein.
Bij brief van 6 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het besluit van 9 november 2004, zoals nader aangevuld bij besluit van 22 december 2004.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 januari 2005, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.M. Emeis, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Bartels, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn de omwonenden, vertegenwoordigd door mr. C.A. Boeve, advocaat te Ermelo, daar gehoord.
2.1. De Voorzitter volgt het college en omwonenden niet in hun stelling dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek omdat het besluit van 22 december 2004 een primair besluit is waartegen een bezwaarschrift kan worden ingediend en een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de rechtbank kan worden gevraagd. In zijn vergadering van 9 november 2004 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van omwonenden, besloten dat handhavend zal worden opgetreden. Dit besluit is uitgewerkt in het besluit van 22 december 2004. Dat besluit is daarmee een – nadere – beslissing op bezwaar en geen primair besluit. Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) brengt immers met zich dat als het bestuursorgaan op grond van de heroverweging van een besluit, inhoudende de afwijzing van een verzoek om handhaving, alsnog tot het oordeel komt dat moet worden gehandhaafd, het niet kan volstaan met een herroeping van het primaire besluit, maar gelijktijdig een besluit strekkende tot handhaving neemt. De Awb verzet er zich niet tegen dat het opleggen van een dwangsom geschiedt bij besluit op een bezwaar dat is ingediend door een ander dan de overtreder. Nu verzoeker hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 oktober 2004 en de nieuwe beslissing op bezwaar niet geheel tegemoet komt aan de bezwaren van verzoeker volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Awb dat dat hoger beroep mede is gericht tegen het nieuwe besluit. Verzoeker kan hangende dat hoger beroep de Voorzitter om het treffen van een voorlopige voorziening vragen.
2.2. Verzoeker stelt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de begunstigingstermijn te kort is om de opslag van de boten te beëindigen.
2.3. De opslag waarop het verzoek betrekking heeft - het zuidelijke deel van het terrein – ziet op een twintigtal boten die in oktober uit het water zijn gehaald en op het terrein zijn gestald om ze tussen 1 april en 1 juni 2005 weer te water te laten. Verzoeker heeft hiertoe met de eigenaren van de boten – jaarlijks stilzwijgend verlengde - overeenkomsten gesloten. Die overeenkomsten lopen thans tot 1 april 2005. Onmiddellijke uitvoering van de last betekent dat verzoeker deze overeenkomsten vóór 1 februari 2005 dient te ontbinden dan wel de boten op zijn kosten naar een alternatieve locatie moet (laten) afvoeren. Onweersproken is gesteld dat een alternatieve stallingslocatie op de in het besluit genoemde, korte termijn niet voorhanden is. Nu de opslag bovendien reeds jaren gedurende de winterperiode plaatsvindt en uiterlijk 1 juni 2005 zal zijn beëindigd, vereist de onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat de navolgende voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening tot 1 juni 2005 het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude van 9 november 2004 als nader aangevuld bij besluit van 22 december 2004, no. I-03348, voorzover het betreft de opslag van boten op de zuidelijke helft van het parkeerterrein ten westen van het Weteringpad, ten oosten van de Veldbies, beide te Woubrugge, kadastraal bekend gemeente Woubrugge, sectie B, nummer 2966;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Jacobswoude te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de gemeente Jacobswoude aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 409,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Nolles
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2005