200500272/1.
Datum uitspraak: 2 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Sassenheim,
verweerder.
Bij besluit van 22 december 2004, kenmerk U/04/4803, heeft verweerder beslist bestuursdwang als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen ter zake van het zonder een vergunning krachtens de Wet milieubeheer in werking hebben van een tankstation aan de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 januari 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ing. M. Bottermans, ing. M. Boers en [gemachtigde], gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Fransen, advocaat te Amsterdam, drs. F.P. Starke en ing. J.J. Hoppener, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn [derde belanghebbende], bijgestaan door mr. J.C.W. de Sauvage Nolting, advocaat te Haarlem, en [derde-belanghebbende], tevens gemachtigde van [derde belanghebbenden], daar gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
2.2. Verzoekster voert aan zich erover te verbazen dat niet eerst een ontwerpbesluit is genomen. Hierdoor is haar de mogelijkheid ontnomen bedenkingen in te dienen.
De Voorzitter overweegt dat het in de door verweerder gevolgde besluitvormingsprocedure niet noodzakelijk is om een ontwerpbesluit te nemen. Verweerder heeft wel bij brief van 16 november een vooraankondiging van de toepassing van bestuursdwang doen uitgaan, waarop verzoekster niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd. Deze grond treft derhalve geen doel.
2.3. Verzoekster voert aan dat er in de vooraankondigingsbrief over het opleggen van een dwangsom wordt gesproken en niet over het aanzeggen van bestuurdwang.
De Voorzitter overweegt dat deze grond berust op een verkeerde lezing van bedoelde brief. Uit deze brief blijkt duidelijk dat er sprake is van een vooraankondiging van de aanzegging van bestuursdwang. De eerder aankondiging van en last onder dwangsom wordt in deze brief uitdrukkelijk ingetrokken. Deze grond treft derhalve geen doel.
2.4. Verzoekster voert aan dat verweerder ten onrechte uit de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling, no.
200408053/2, van 5 november 2004 afleidt dat er sprake is van een onaanvaardbare situatie die niet langer kan worden gedoogd. Volgens verzoekster is legalisatie, eventueel in een andere vorm, wel degelijk mogelijk. Bovendien rechtvaardigt het voorzieningenniveau van de inrichting volgens verzoekster het per direct sluiten van die inrichting niet.
2.4.1. Verweerder stelt dat voor de activiteiten in de inrichting een vergunning krachtens artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer is vereist en dat de inrichting zonder vergunning is opgericht en in werking is nu de aan verzoekster verleende vergunning bij uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling, no. a href='http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=8815'>200408053/2</a>, van 5 november 2004 geschorst is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze situatie niet langer kan worden gedoogd.
2.4.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Onomstreden is dat het onderhavige bedrijf in strijd met de wet zonder Wet milieubeheer vergunning in werking was. De bevoegdheid van verweerder om handhavend op te treden is daarmee gegeven.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit en ook thans legalisatie van de onrechtmatige situatie niet op korte termijn te verwachten valt. Ter zitting is gebleken dat ook indien de bij uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling, no. a href='http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=8815'>200408053/2</a>, van 5 november 2004 geschorste milieuvergunning in de bodemprocedure in stand zou blijven, aanpassingen aan die vergunning noodzakelijk zouden zijn. Tevens is gebleken dat er geen omstandigheden zijn die maken dat het handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in deze concrete situatie had behoren te worden afgezien. Gelet hierop kon verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat bestuurlijke handhavingsmiddelen konden worden toegepast.
2.5. Verzoekster voert aan grote moeite te hebben met de datum van 14 januari 2005 waarop de bestuursdwang zal worden uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:24, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in de beschikking een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging van de bestuursdwang kunnen voorkomen door zelf de door het bestuursorgaan te omschrijven maatregelen te treffen.
De Voorzitter overweegt dat de in het bestreden besluit opgenomen termijn tot 14 januari 2005 niet als onredelijk kort kan worden aangemerkt. Het verzoek treft in zoverre derhalve geen doel.
2.6. Gelet op het bovenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2005