ECLI:NL:RVS:2005:AS5486

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409407/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor afvalverwerking door Essent Milieu B.V.

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een revisievergunning die op 14 januari 2003 is verleend aan Essent Milieu B.V. voor het op- en overslaan van afvalhout, energiepellets en baggerspecie, en het bewerken van baggerspecie op het perceel Roermondseweg 53 te Haelen. Verzoekers, waaronder de stichting 'Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving', hebben bezwaar gemaakt tegen de goedkeuring van het A&V-plan dat door Essent Milieu B.V. is ingediend. Dit plan betreft de procedures voor de acceptatie, verwerking, administratie, interne controle en monstername en analyse van afvalstoffen.

De Voorzitter van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 11 januari 2005. Verzoekers betogen dat het A&V-plan niet voldoet aan de eisen, omdat het niet is ondertekend en niet voorzien is van essentiële informatie zoals een rapportnummer en de namen van de opdrachtgever en projectleider. Hierdoor zou niemand verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de inhoud van het rapport. De Voorzitter overweegt echter dat de vergunninghoudster verplicht is om het A&V-plan na te leven, ongeacht de gebreken in de documentatie.

Daarnaast voeren verzoekers aan dat het A&V-plan niet naleefbaar is, omdat het te accepteren afvalhout en baggerspecie giftige stoffen bevatten. De verweerder stelt echter dat het A&V-plan voldoet aan de wettelijke eisen en dat er voldoende waarborgen zijn om gevaarlijke stoffen te identificeren en te voorkomen dat deze worden geaccepteerd. De Voorzitter concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de adequaatheid van de onderzoeksmethoden en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 februari 2005.

Uitspraak

200409407/1.
Datum uitspraak: 3 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving" gevestigd te Buggenum, en anderen,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2003 is aan Essent Milieu B.V. (hierna: vergunninghoudster) krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend voor het op- en overslaan van afvalhout, energiepellets en baggerspecie, en het bewerken van baggerspecie op het perceel Roermondseweg 53 te Haelen.`Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft verweerder op grond van voorschrift B.5, onder a, verbonden aan evengenoemde vergunning, het door Essent Milieu B.V. op 19 november 2003 ingediende plan goedgekeurd voor de procedures voor de acceptatie, verwerking, administratie, interne controle en monstername en analyse (hierna: A&V-plan) van afvalstoffen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 20 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 januari 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door ing. A.M.L. van Rooij, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.W.M. van der Heijden en ing. H.P.G. Vinken, zijn verschenen.
Voorts is Essent Milieu B.V., vertegenwoordigd door mr. M.G. Ramakers en ing. H.H.C. Neelen, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekers betogen in de eerste plaats dat het A&V-plan, dat in opdracht van vergunninghoudster is opgesteld door SCM Milieu B.V., ten onrechte door deze laatste onder meer niet is ondertekend, niet is voorzien van een (uniek) rapportnummer en niet is voorzien van de naam van de opdrachtgever, de auteur en de projectleider. Hierdoor en omdat een ieder het rapport probleemloos kan wijzigen, kan naar hun mening daarom niemand verantwoordelijk en aansprakelijk worden gesteld voor de inhoud van het rapport.
De Voorzitter overweegt dat in het aan de vergunning van 14 januari 2003 verbonden voorschrift B.1 is bepaald dat de acceptatie en verwerking van de te accepteren afvalstoffen conform een schriftelijk vastgelegde acceptatie- en verwerkingsprocedure dient te geschieden. Het op 19 november 2003 door vergunninghoudster ingediende A&V-plan is het rapport als bedoeld in voorschrift B.1. Het is derhalve duidelijk dat vergunninghoudster bij de acceptatie en verwerking van afvalstoffen als bedoeld in voorschrift B.1 verplicht is dit te doen overeenkomstig het rapport van 19 november 2003 en dat vergunninghoudster verantwoordelijk is voor de naleving van de voorschrift B.1 van de aan haar verleende vergunning. Dat het rapport niet is ondertekend noch voorzien is van de namen de opdrachtgever, auteur en projectleider en een registratienummer, maakt dit niet anders.
2.2.    Verzoekers voeren aan dat ingevolge de artikel 5, derde lid, onder a, f en h, van het A&V-plan vergunninghoudster geen stoffen mag accepteren die giftig, ontplofbaar, zelf ontbrandbaar zijn, een onbekende samenstelling hebben of schade (kunnen) toebrengen aan personen en installaties op het terrein van een Essent Milieu-locatie. Naar hun mening zijn deze bepalingen evenwel niet naleefbaar, omdat het te accepteren afvalhout en de te accepteren baggerspecie grote hoeveelheden bestrijdingsmiddelen en andere giftige stoffen bevatten waarvan de samenstelling onbekend is. Deze de stoffen kunnen onvoorspelbare chemische reacties teweegbrengen en daarmee schade toebrengen aan personen. Om deze reden menen verzoekers voorts dat het zogeheten omschrijvingsformulier bedrijfsafvalstoffen (hierna: BA-formulier), zoals weergegeven in bijlage 4 van het A&V-plan, nooit volledig kan worden ingevuld.
Tot slot voeren zij aan dat niet valt uit te sluiten dat in strijd met de vergunning gevaarlijk afval wordt geaccepteerd. In dit verband stellen zij dat bijvoorbeeld gewolmaniseerd hout niet visueel kan worden onderscheiden van ander hout uit bouw- en sloopafval en dat bij de be- en verwerking van afvalstoffen gevaarlijk afval kan worden verdund met niet-gevaarlijk afval, om daarmee onder de grenswaarden die in de Europese Afvalstoffenlijst (Eural) voor gevaarlijk afval zijn gesteld, te komen.
2.3.    Verweerder heeft betoogd dat het A&V-plan op dit punt voldoet aan het Landelijk Afvalbeheersplan, en het daaraan verbonden rapport "De verwerking verantwoord" van de Commissie Hoogland en Inspectieonderzoek. Voorts betoogt hij dat met analyses, die in hoofdstuk 2.2.1 van het A&V-plan zijn beschreven, vooraf kan worden bepaald wat de samenstelling van een te accepteren stof is. Zo dient, alvorens tot acceptatie afvalhout of energiepellets mag worden overgegaan, een onderzoeksrapport te worden overgelegd waaruit de chemische samenstelling van deze stoffen blijkt. De bemonstering en analyse van de te accepteren afvalstoffen moet in beginsel conform de Regeling Europese afvalstoffenlijst worden uitgevoerd.
Voordat tot acceptatie van baggerspecie mag worden overgegaan, dienen de onderzoeksgegevens inzake de fysische/chemische kwaliteit van deze stof op basis van de Regeling vaststelling klasse-indeling onderhoudsspecie van VROM van 18 december 1997 (hierna: de Regeling) of de in de NVN 5720 beschreven methodiek te worden overgelegd. Indien een partij baggerspecie volgens de Regeling in klasse 4 kan worden ingedeeld moet een aanvullend onderzoek volgens de Eural worden uitgevoerd, inhoudende dat op basis van de NVN 5860 dient te worden geanalyseerd. Tot slot heeft verweerder gewezen op voorschrift B.11 van de vergunning, waarin is bepaald dat partijen (gevaarlijke) afvalstoffen niet mogen worden samengevoegd, waarmee verdunning kan worden voorkomen.
2.3.1.    De Voorzitter acht het aannemelijk dat de bovengenoemde onderzoeksmethoden toereikend zijn om te voorkomen dat gevaarlijke afvalstoffen of stoffen met een onbekende samenstelling binnen de inrichting worden geaccepteerd. Hij ziet daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder op dit punt goedkeuring had moeten onthouden aan het A&V-plan. Gezien het voorgaande ziet hij evenmin aanleiding voor het oordeel dat wegens het ontbreken van kennis omtrent de samenstelling van de te accepteren stoffen, het BA-formulier niet volledig kan worden ingevuld.
2.4.    Verzoekers kunnen zich tot slot niet verenigen met de omschrijving van de acceptatiefase in het A&V-plan. Het plan stelt hierover dat deze fase begint bij de fysieke aanlevering van de afvalstof binnen de Essent Milieu locatie. Naar de mening van verzoekers dient de acceptatiefase te beginnen op het moment dat de ontdoener de afvalstoffen buiten zijn terrein brengt.
De Voorzitter overweegt dat de Eural noch enige wettelijke bepaling ertoe verplicht dat de feitelijke acceptatie van de afvalstoffen op de locatie van de ontdoener geschiedt. Ook overigens heeft verweerder zich naar het oordeel van de Voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijke verplichting niet noodzakelijk is in het kader van het doelmatig beheer van afvalstoffen.
2.5.    Gelet op het bovenstaande dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van Helvoort
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2005
361.