ECLI:NL:RVS:2005:AS5490

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410438/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn betreffende dakreclame

Op 10 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn verzoekster gelast om de dakreclame op het kantoorgebouw te verwijderen, met een dwangsom als dreiging. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen op 1 december 2004 het beroep van verzoekster tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster op 20 december 2004 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 27 januari 2005 behandeld. In de overwegingen werd gesteld dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als er een rechtsmiddel is aangewend. De Voorzitter vond geen aanleiding om aan te nemen dat de eerdere uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Ook de financiële schade die verzoekster zou lijden door de verwijdering van de reclame-uiting werd niet als voldoende zwaarwegend beschouwd. Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 februari 2005.

Uitspraak

200410438/2.
Datum uitspraak: 3 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 1 december 2004 in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) verzoekster op straffe van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] op het kantoorgebouw "[naam]" geplaatste dakreclame te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 14 oktober 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2004, verzonden op 6 december 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 20 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 20 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 januari 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A. ten Veen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door M.D.G. Visser, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2.    In hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat verzoekster de last niet mocht worden opgelegd.
2.3.    Omtrent de stelling van verzoekster in haar verzoek dat met de verwijdering van de reclame-uiting aanzienlijke kosten zijn gemoeid en financiële schade wordt geleden zodra de reclame-uiting zal zijn verwijderd, is niet gebleken dat verzoekster als gevolg van die kosten en schade in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren.
2.4.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Nolles
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2005
291.