200308507/1.
Datum uitspraak: 9 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de gemeente Skarsterlân,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Verweerder heeft bij besluit van 11 november 2003, kenmerk 539565, op grond van de Landinrichtingswet vastgesteld het begrenzingenplan en de toewijzing en regeling eigendom, beheer en onderhoud voor de ruilverkaveling Doniawerstal.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door G.C.J. Zaal, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. M. Sybesma, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Na de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 14 januari 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door G.C.J. Zaal, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door P. de Jong en mr. W.H. Oostra, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer krachtens artikel 131, derde lid, van de Landinrichtingswet (hierna: Liw) het begrenzingenplan voor de ruilverkaveling Doniawerstal vastgesteld.
In dit begrenzingenplan is de Noeddyk ten westen van St. Nicolaasga opgenomen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder voorts op grond van artikel 133, eerste lid, van de Liw de eigendom, het beheer en het onderhoud van de Noeddyk aan de gemeente Skarsterlân toegewezen.
2.2. Appellante kan zich er niet mee verenigen dat het onderhoud van de Noeddyk aan haar is toegewezen zonder een compensatie voor achterstallig onderhoud aan deze weg.
2.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de huidige staat van de weg voldoende is om de daaraan toegekende ontsluitingsfunctie te kunnen vervullen. Volgens hem heeft het bestreden besluit daarom geen onredelijke gevolgen als bedoeld in artikel 133, vijfde lid, van de Liw, zodat geen aanleiding bestaat voor een geldelijke verrekening in verband met achterstallig onderhoud van de Noeddyk.
2.4. In artikel 131, eerste lid, eerste volzin, van de Liw is bepaald dat de landinrichtingscommissie voor een gebied waarvoor een landinrichtingsplan dan wel een aanpassingsplan is vastgesteld, in zijn geheel of in gedeelten een ontwerp van een begrenzingenplan opstelt.
Ingevolge artikel 131, derde lid, van de Liw, voorzover hier van belang, stellen gedeputeerde staten het begrenzingenplan vast.
Ingevolge artikel 133, eerste lid, van de Liw, voorzover hier van belang, wijzen gedeputeerde staten de eigendom van de openbare wegen met de daarbij behorende kunstwerken toe aan de naar hun oordeel daarvoor in aanmerking komende openbare lichamen of andere rechtspersonen.
Ingevolge deze bepaling wijzen gedeputeerde staten voorts het beheer en het onderhoud van openbare wegen met de daarbij behorende kunstwerken toe aan de naar hun oordeel daarvoor in aanmerking komende openbare lichamen.
De toewijzing van de eigendom, het beheer en het onderhoud geschiedt op grond van artikel 133, vijfde lid, van de Liw zonder geldelijke verrekening, met dien verstande dat dit in de gegeven omstandigheden niet tot onredelijke gevolgen voor het betrokken openbaar lichaam mag leiden.
2.5. Gelet op de stukken en hetgeen tijdens de zittingen is verhandeld, stelt de Afdeling vast dat een groot aantal onduidelijkheden bestaat die onder meer betrekking hebben op de eigendomssituatie van de Noeddyk, de gebruiksgeschiedenis, het mogelijke toekomstige gebruik van de weg, de kosten van herstel van de weg teneinde de Noeddyk in een staat van onderhoud te doen brengen die overeenstemt met de functie die het begrenzingenplan aan de weg toekent, en de bijdragen die in dat verband eventueel van anderen dan openbare lichamen kunnen worden gevraagd. Gelet op deze onduidelijkheden moet worden geoordeeld dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid voorzover daarbij het onderhoud van de Noeddyk zonder geldelijke verrekening aan appellante is toegewezen.
2.6. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover het de toewijzing van het onderhoud van de Noeddyk aan appellante betreft.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 11 november 2003, kenmerk 539565, voorzover het de toewijzing van het onderhoud van de Noeddyk aan de gemeente Skarsterlân betreft;
III. gelast dat de provincie Fryslân aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. A. Kosto en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bultema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005