ECLI:NL:RVS:2005:AS5494

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406207/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Hoogland 2002 en goedkeuring door de gemeenteraad van Amersfoort

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Hoogland 2002" door de gemeenteraad van Amersfoort. Het bestemmingsplan werd vastgesteld op 30 oktober 2002, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van dit plan werd door de gedeputeerde staten van Utrecht op 10 juni 2003 verleend, maar dit besluit werd gedeeltelijk vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 mei 2004. De appellanten, wonend te Amersfoort, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juni 2004, waarin opnieuw goedkeuring werd verleend aan het bestemmingsplan. De zaak werd behandeld op 6 december 2004, waarbij de appellanten en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie.

De Afdeling heeft overwogen dat de gedeputeerde staten van Utrecht bij de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (A)" niet in strijd hebben gehandeld met de goede ruimtelijke ordening. Echter, de appellanten stelden dat de goedkeuring was verleend op basis van een onjuist beeld van de feitelijke situatie. De Afdeling concludeerde dat de gedeputeerde staten de zorgvuldigheid niet in acht hadden genomen bij de voorbereiding van het besluit, omdat de feitelijke situatie niet correct was weergegeven. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 29 juni 2004 vernietigd voor het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (A)". De provincie Utrecht werd veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 9 februari 2005.

Uitspraak

200406207/1.
Datum uitspraak: 9 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Amersfoort,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Amersfoort, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 oktober 2002, het bestemmingsplan "Hoogland 2002" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 juni 2003, no. 2003REG001305i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 10 juni 2003 bij uitspraak van 12 mei 2004, no.
200304611/1, gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 juni 2004, no. 2004REG001577i,  voorzover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [belanghebbenden]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2004, waar appellanten in persoon en bijgestaan door G.G. Prinsen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. M.J. Buruma, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Amersfoort, vertegenwoordigd door mr. W. Verbeek, E.L. Habing en mr. R.B.J. Wisselo, als partij gehoord. [Belanghebbenden] zijn, met kennisgeving, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan geeft een nieuwe planologische regeling voor het gebied dat ligt ten noordwesten van het centrum van Amersfoort. Met het plan is beoogd het dorpskarakter van Hoogland te behouden.
2.3.    Verweerder heeft het plandeel met de bestemming “Horecadoeleinden (A)” dat betrekking heeft op het pand [locatie] niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft daaraan goedkeuring verleend, met uitzondering van het gedeelte aan de zuidoostelijke zijde. Verweerder heeft hieraan goedkeuring onthouden omdat dit gedeelte van de plankaart niet in overeenstemming is met de bouwvergunning en de feitelijke situatie.
2.4.    Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan een gedeelte van het plandeel met de bestemming “Horecadoeleinden (A)“. Hiertoe stellen zij zich op het standpunt dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuist beeld van de feitelijke situatie. Voorts stellen zij dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de nieuwe feiten zoals die tijdens de zitting die heeft geleid tot de uitspraak van 12 mei 2004 van de Afdeling ter sprake zijn gekomen.
2.5.    In de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2004 is het besluit van verweerder van 10 juni 2003 ten aanzien van het genoemde plandeel gedeeltelijk vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen:
”In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder erkend dat de onthouding van goedkeuring niet op een juiste wijze op de plankaart is weergegeven waardoor aan een te groot gedeelte van het plandeel met de bestemming “Horecadoeleinden (A)” goedkeuring is onthouden. Het bestreden besluit is wat dit onderdeel betreft derhalve niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.”
2.6.    Ter zitting is komen vast te staan dat het ten tijde van de verlening van de bouwvergunning van 12 december 2000 de bedoeling was de buitenmuur van het café, zijnde de cafégrens, door te breken ten behoeve van de aanbouw van het restaurantgedeelte. Gelet op het verhandelde ter zitting is het aannemelijk geworden dat de buitenmuur echter nooit is doorgebroken zodat de Afdeling het ervoor houdt dat dit de feitelijke situatie betrof ten tijde van de vaststelling van het plan.
De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting geen uitbreiding van het cafégedeelte heeft willen toelaten in het plan, maar alleen heeft beoogd de feitelijke situatie in het plan vast te leggen. Voorts is ter zitting gebleken dat verweerder noch de gemeenteraad de feitelijke situatie ten tijde van de vaststelling van het plan ter plaatse heeft opgenomen. De Afdeling overweegt dat, gelet op het bovenstaande, het aannemelijk is dat het gedeelte ten zuidoosten van de oorspronkelijke buitenmuur steeds deel heeft uitgemaakt van het café en dat er ook geen plannen zijn deze situatie op korte termijn te wijzigen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij zijn bestreden besluit is uitgegaan van een onjuiste feitelijke situatie.
2.7.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.8.    Gelet op het door partijen aanvaarde uitgangspunt dat de bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van het plan bepalend is, is de Afdeling van oordeel dat er in dit geval aanleiding bestaat om goedkeuring te onthouden aan een gedeelte van het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (A)" zoals nader aangegeven op de bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.
2.9.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 29 juni 2004, no. 2004REG001577i, voorzover het betreft het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (A)" zoals nader aangegeven op de bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
III.    onthoudt goedkeuring aan het onder II genoemde plandeel;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Utrecht te worden betaald aan appellanten;
VI.    gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005
177-461.