200403671/1.
Datum uitspraak: 9 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 maart 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 29 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) aan [aanvrager] bouwvergunning verleend voor het realiseren van een uitbreiding op de eerste verdieping van een woning op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […] (hierna: de woning onderscheidenlijk het perceel).
Bij besluit van 22 januari 2002 (lees: 2003) heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2004, verzonden op 23 maart 2004, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 mei 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A. Wols, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. [aanvrager] is niet ter zitting verschenen.
2.1. De woning, waarop het bouwplan betrekking heeft, en die van appellant maken onderdeel uit van een blok geschakelde woningen. De woningen bestaan uit een laag en een hoog gedeelte. Het bouwplan voorziet in een opbouw (een uitbreiding van de eerste verdieping) op het lage gedeelte van de woning en wordt tegen het hoge gedeelte van de woning van appellant gebouwd.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Veldhuizen” (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming “Uitbreiding (UB)”.
Ingevolge artikel III.1, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangegeven gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel III.1, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften (de Bebouwingsbepalingen) zijn op de in het eerste lid genoemde gronden uitsluitend bouwwerken toegestaan die in overeenstemming zijn met het plan.
Ingevolge artikel III.1, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften worden de ten hoogste toelaatbare hoogten bepaald door:
- de grenzen voortvloeiende uit de bepalingen in verband met de Wet geluidhinder, als bedoeld in artikel IV.5;
- de maximale bouwhoogte voor het hele plangebied, die 24 m bedraagt; overigens geldt dat ten hoogste 25 % van de bebouwing gestapeld is;
- de maquettefoto’s van het plan, opgenomen in hoofdstuk 4 van de plantoelichting, waarvan bij de inrichting globaal wordt uitgegaan;
- de voorschriften van de bouwverordening, voorzover in de voorschriften van dit bestemmingsplan niet anders is bepaald;
- voorts geldt dat na realisering van de bebouwing de bouwhoogte niet mag worden gewijzigd, behoudens de in dit plan toegestane vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden.
Ingevolge artikel II.2, eerste lid, van de planvoorschriften (Wijze van meten) wordt bij de toepassing van deze voorschriften als volgt gemeten:
a. de (bouw)hoogte/de nokhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel III.1, derde lid, aanhef en onder b, derde gedachtestreepje, van de planvoorschriften, op grond van welke bepaling de hoogst toelaatbare bouwhoogte – mede – wordt bepaald door de maquettefoto's van het bestemmingsplan, niet kan worden toegepast. De maquettefoto's geven inderdaad niet een zodanig gedetailleerd beeld dat de bouwhoogte kan worden bepaald. Nog daargelaten dat de maquette zelf ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar al was vernietigd, biedt artikel III.1 geen steun voor de opvatting van appellant dat, indien en voorzover de bouwhoogte niet uit de maquettefoto's kan worden afgeleid, moet worden teruggevallen op de maquette zelf.
De Afdeling is voorts met de rechtbank van oordeel dat het bouwplan in overeenstemming is met artikel III.1, derde lid, aanhef en onder b, vijfde gedachtestreepje, op grond van welke bepaling de (bestaande) bouwhoogte na realisering van de bebouwing niet mag worden gewijzigd. De bouwhoogte van de woning, die, gelet op het in artikel II.2, eerste lid, van de planvoorschriften opgenomen meetvoorschrift, gemeten moet worden vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de woning - de dakrand van de reeds bestaande eerste verdieping -, blijft immers na realisering van het bouwplan gelijk.
Nu vast staat dat het bepaalde in de Wet geluidhinder en de bouwordening niet in de weg staan aan het realiseren van het bouwplan en ook de voor het hele plangebied geldende maximale bouwhoogte van 24 meter niet wordt overschreden, is de conclusie van de rechtbank dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, juist. Dat tussen partijen niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de bedoelingen van de planwetgever zoals die zouden kunnen worden opgemaakt uit de toelichting, namelijk het handhaven van de hoog/laag structuur van de geschakelde villa's, doet aan het vorenstaande niet af. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat bij onverenigbaarheid van de bedoelingen van de planwetgever met de op zichzelf duidelijke tekst van de planvoorschriften, in het belang van de rechtszekerheid voorrang dient te worden gegeven aan de planvoorschriften.
2.4. Het betoog van appellant dat sprake is van een ondeugdelijk welstandsadvies heeft de rechtbank evenzeer terecht en op goede gronden verworpen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005