200405610/1.
Datum uitspraak: 9 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sint Oedenrode,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 mei 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode.
Bij besluit van 1 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een opslagruimte annex werkplaats op het perceel [locatie] te Sint-Oedenrode (hierna: het bouwperceel).
Bij besluit van 29 oktober 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2004, verzonden op 26 mei 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en van de vergunninghouder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2005, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door W.F.M. van Gurp-Steenbakkers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door drs. F. Kastelijn, gemachtigde.
2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Appellant komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat zijn belang niet rechtstreeks is betrokken bij de verleende bouwvergunning. Hiertoe heeft appellant betoogd dat hij vanaf het meest zuidelijke deel van zijn perceel het hele bouwwerk kan zien. Ook heeft de rechtbank, naar zijn stelling, ten onrechte de in artikel 52 van de Woningwet neergelegde koppeling met de procedure voor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer niet in haar overwegingen betrokken, in welke procedure hij wel belanghebbende is.
2.3. Niet is betwist de overweging van de rechtbank dat de kortste afstand tussen het perceel waarop de woning van appellant staat en het bouwperceel ongeveer 340 meter bedraagt en dat zich tussen de woning en het bouwperceel agrarische bebouwing, woningen en bomen bevinden. Vanuit zijn woning heeft appellant geen zicht op het bouwperceel. Vanaf de meest oostelijk gelegen hoek van zijn gronden kan appellant een gering deel van het bouwwerk zien en vanaf het meest zuidelijke deel – op een afstand van ongeveer 435 meter – is het hele bouwwerk zichtbaar. Gelet op de relatief geringe ruimtelijke uitstraling van het bouwplan, heeft dit echter niet tot gevolg dat de woon- en leefomgeving van appellant daardoor zal worden beïnvloed. Bovendien heeft de omstandigheid dat appellant vanaf een dergelijke afstand zicht heeft op het bouwperceel onvoldoende onderscheidend vermogen ten opzichte van vele anderen. De rechtbank heeft dan ook terecht en op juiste gronden geoordeeld dat het belang van appellant niet rechtstreeks is betrokken bij het bouwplan. De rechtbank behoefde, anders dan appellant heeft betoogd, in zijn oordeel niet de in artikel 52 van de Woningwet opgenomen coördinatieregeling te betrekken. De mogelijkheid om beroep te kunnen instellen tegen een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning is, anders dan de hier aan de orde zijnde bezwaarschriftenprocedure, niet beperkt tot belanghebbenden maar kan niet mede het belang als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb bepalen bij het besluit tot afgifte van de bouwvergunning.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005