ECLI:NL:RVS:2005:AS5500

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405531/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen verhuur en bewoning van kamers in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 9 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn om handhavend op te treden tegen de verhuur en bewoning van zeven kamers in een pand in Apeldoorn. Het college had op 14 mei 2003 besloten om geen handhaving te verrichten, maar dit besluit werd later door een derde-partij aangevochten. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van de derde-partij gegrond en vernietigde het besluit van het college, wat leidde tot het hoger beroep van het college bij de Raad van State. De Raad van State oordeelde dat het gebruik van het pand voor kamerbewoning in strijd was met het bestemmingsplan en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat het college zijn besluit tot handhaving onzorgvuldig had voorbereid, omdat het niet had gewacht op de mogelijkheid van legalisatie van het gebruik. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak, waarbij het college werd veroordeeld in de proceskosten van de derde-partij.

Uitspraak

200405531/1.
Datum uitspraak: 9 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 4 juni 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2003 heeft appellant geweigerd handhavend op te treden ten aanzien van de verhuur en de bewoning van een zevental kamers/appartementen in het pand [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 30 maart 2004 heeft appellant het daartegen door een derde-partij gemaakte bezwaar gegrond verklaard en heeft appellant [wederpartij] op straffe van een dwangsom gelast het gebruik van het pand ten behoeve van kamerbewoning en het daaraan inherente gebruik van het dakterras vóór 1 september 2004 te staken en gestaakt te houden (onderdeel I) alsmede de zonder bouwvergunning gerealiseerde dakopbouw en dakkapel met loopdeur vóór 1 september 2004 te verwijderen en verwijderd te houden (onderdeel II).
Bij uitspraak van 4 juni 2004, verzonden op 8 juni 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voor zover aan [wederpartij] de last is opgelegd vóór 1 september 2004 het gebruik van het pand ten behoeve van kamerbewoning te staken en gestaakt te houden, en appellant opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 oktober 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [wederpartij]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door M.D.G. Visser, ambtenaar der gemeente, en [wederpartij] in persoon is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geding is dat het gebruik van het pand ten behoeve van kamerbewoning in strijd is met het in artikel 3.1, vierde lid, van de voorschriften bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Loenen" opgenomen gebruiksverbod. Appellant kon dan ook terzake van dat gebruik handhavend optreden en was bevoegd tot oplegging van dat deel van de last onder dwangsom.
2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.    Appellant bestrijdt de overweging van de voorzieningenrechter dat hij uit een oogpunt van zorgvuldig bestuurlijk optreden, alvorens tot handhaving ter zake van de kamerverhuur en –bewoning te besluiten, eerst had dienen na te gaan of legalisatie van dat gebruik mogelijk was. Hij betoogt dat hij een beslissing diende te nemen op het bezwaarschrift van de derde-partij die om handhaving heeft verzocht.
2.4.    Niet in geding is dat ten tijde van het bestreden besluit met betrekking tot het perceel geen voorbereidingsbesluit was genomen of een (voor)ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage was gelegd. Geconstateerd is echter en ter zitting is bevestigd dat ten tijde van de beslissing op bezwaar van 30 maart 2004 appellant het besluit voorbereidde – dat enkele dagen na het bestreden besluit bij brief van 6 april 2004 aan [wederpartij] bekend is gemaakt – om het gebruik van het pand voor kamerbewoning en – verhuur te legaliseren en de gemeenteraad voor te stellen het bestemmingsplan voor het perceel te herzien, op voorwaarde dat [wederpartij] de zonder bouwvergunning gebouwde dakopbouw en dakkapel zou verwijderen en een bijdrage zou leveren in de kosten van de (versnelde) planherziening. De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat appellant door het bestreden besluit tot handhaving te nemen, zonder af te wachten of [wederpartij] aan de gestelde voorwaarden zou voldoen en zonder de gemeenteraad in de gelegenheid te stellen een voorbereidingsbesluit te nemen, zijn besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig heeft voorbereid. Daaraan kan niet afdoen dat artikel 7:10, eerste lid, van de Awb voorschrijft dat het bestuursorgaan binnen zes weken – of indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift beslist. Het betoog faalt derhalve.
2.5.    Gelet op het vorenstaande, geeft hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat de voorzieningenrechter het beroep tegen het bestreden besluit ten onrechte gegrond heeft verklaard.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 48,43; het bedrag dient door de gemeente Apeldoorn te worden betaald aan [wederpartij].
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005
291.