ECLI:NL:RVS:2005:AS5506

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406431/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunningen voor elektriciteitscentrale en houtacceptatieplan

In deze zaak heeft de vereniging 'Vereniging Stedelijk Leefmilieu' een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in te stellen tegen een besluit van de directeur van de dienst Milieu en Water van de provincie Gelderland. Dit besluit, genomen op 7 juli 2004, betrof de goedkeuring van voorwaarden voor de acceptatie van houtchips voor verbranding in de elektriciteitscentrale van Electrabel Nederland N.V. te Nijmegen. De vergunningen voor deze centrale waren eerder verleend op 11 februari 1994, onder de Hinderwet, de Wet inzake de luchtverontreiniging en de Wet geluidhinder. De verzoekster betoogde dat de goedkeuring van het houtacceptatieplan onvoldoende waarborgen biedt tegen de acceptatie van verontreinigd hout, en verwees naar adviezen van de VROM-inspectie die deze bezorgdheid onderstreepten.

Tijdens de zitting op 17 januari 2005 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel de verzoekster als de verweerder en de vergunninghoudster aanwezig waren. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, K. Brink, overwoog dat de adviezen van de VROM-inspectie aanleiding gaven tot het indienen van een nieuw houtacceptatieplan door de vergunninghoudster. De verweerder gaf aan dat dit plan binnenkort goedgekeurd zou worden en dat het bestreden besluit zou worden ingetrokken. Gezien de korte termijn en de extra bemonstering die plaatsvond, concludeerde de Voorzitter dat er op dat moment geen onverwijlde spoed bestond die een voorlopige voorziening vereiste.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 februari 2005, en de beslissing werd vastgesteld door de Voorzitter en een ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200406431/2.
Datum uitspraak: 4 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Stedelijk Leefmilieu", gevestigd te Nijmegen,
verzoekster,
en
de directeur van de dienst Milieu en Water van de provincie Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 1994 zijn aan de naamloze vennootschap "N.V. Elektriciteitsproductiemaatschappij Oost- en Noord- Nederland(thans: "Electrabel Nederland N.V." te Zwolle) krachtens de Hinderwet, de Wet inzake de luchtverontreiniging en de Wet geluidhinder vergunningen verleend voor haar electriciteitscentrale op het perceel Weurtseweg 460 te Nijmegen. Bij besluit van 7 juli 2004 heeft verweerder op grond van voorschrift 2.1, verbonden aan evengenoemde vergunningen, de door Electrabel ingediende voorwaarden goedgekeurd voor de acceptatie van houtchips ten behoeve van de verbranding daarvan in haar elektriciteitscentrale.
Tegen laatstvermeld besluit heeft onder meer verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft dit verzoek afgewezen bij uitspraak van 10 september 2004 in zaak no.
200406431/1. Bij brief van 14 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2004, heeft verzoekster de Voorzitter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door M. Jacobs, T. van Bergen en M. Visschers, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D.F.C.M. Ariaens en ing. M. de Gunst, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. A.H. Gaastra, advocaat te Rotterdam, ing. H. Jansen en A. Schoonwater, gemachtigden, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekster voert aan dat verweerder bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening van 23 juli 2004 ten onrechte heeft nagelaten een door de VROM-inspectie uitgebracht advies van 3 augustus 2004 over te leggen, dat betrekking heeft op het bij het bestreden besluit goedgekeurde houtacceptatieplan. Verzoekster is van mening dat dit stuk van belang is bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening, omdat daarin de conclusie wordt getrokken dat het goedgekeurde acceptatieplan onvoldoende waarborgt dat geen verontreinigd hout wordt geaccepteerd. Verzoekster verzet zich dan ook tegen de bijstook van hout dat met toepassing van het goedgekeurde plan in de inrichting van vergunninghoudster wordt geaccepteerd. Zij wijst in dit kader voorts op een tweede door de VROM-inspectie uitgebracht advies van 21 september 2004, waarin nogmaals negatief geoordeeld wordt over het houtacceptatieplan en op het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van 9 november 2004 waarin wordt geadviseerd de bezwaren tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en het bestreden besluit te herroepen.
2.2.    Blijkens het verhandelde ter zitting hebben de adviezen van de VROM-inspectie ertoe geleid dat door vergunninghoudster een nieuw houtacceptatieplan is ingediend. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij dit plan binnen afzienbare tijd na behandeling van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening zal goedkeuren en het bestreden besluit zal intrekken. Voor de periode waarin het thans goedgekeurde acceptatieplan wordt toegepast bemonstert de Dienst Milieu en Water van de provincie Gelderland wekelijks houtpoeder en laat dit analyseren. Hierbij is volgens verweerder tot op heden niet gebleken dat niet aan de kwaliteitseisen voor de houtspaanders wordt voldaan.
Daargelaten de vraag of verweerder het advies van de VROM-inspectie had moeten overleggen bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening van 23 juli 2004 is de Voorzitter, gelet op de korte termijn waarbinnen het bestreden besluit zal worden ingetrokken en de extra bemonstering die tot die tijd plaatsvindt, van oordeel dat thans geen onverwijlde spoed bestaat die, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.3.    De Voorzitter wijst het verzoek af.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Van der Zijpp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2005
262-441.