ECLI:NL:RVS:2005:AS6180

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500197/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor drukkerij in rotatiezeefdruk

Op 8 februari 2005 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het geschil ontstond naar aanleiding van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brummen, dat op 24 november 2004 een revisievergunning had verleend aan een drukkerij voor het drukken van transferpapier in rotatiezeefdruk. Dit besluit werd ter inzage gelegd op 2 december 2004. De verzoeker, die zich tegen dit besluit verzette, heeft op 7 januari 2005 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter heeft de zaak op 24 januari 2005 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, en de verweerder vertegenwoordigd was door een ambtenaar van de gemeente. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster en een aangrenzend bedrijf, dat een kalanderij en handelsonderneming is, op één terrein zijn gelegen zonder fysieke afscheiding. Beide bedrijven maken gebruik van dezelfde gas- en elektriciteitsaansluiting en de vergunninghoudster maakt gebruik van de faciliteiten van het aangrenzende bedrijf.

De Voorzitter heeft overwogen dat de bindingen tussen de twee bedrijven zodanig zijn dat zij als één inrichting kunnen worden beschouwd volgens de Wet milieubeheer. Gelet op deze overwegingen heeft de Voorzitter besloten om de voorlopige voorziening te treffen en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brummen te schorsen. Tevens is de gemeente Brummen veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker en is het griffierecht vergoed.

Uitspraak

200500197/2.
Datum uitspraak: 8 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Brummen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2004, kenmerk 03.004883, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor het drukken van transferpapier in rotatiezeefdruk gelegen aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 2 december 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 7 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 januari 2005, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. D. Broersma, advocaat te Zutphen, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. E. Koning, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 2 december 1992 heeft verweerder een vergunning verleend voor een inrichting die zowel het onderhavige als ook het naastgelegen bedrijf omvatte. Door vergunninghoudster is in december 2003 aan verweerder voor slechts een deel van de hem voordien vergunde activiteiten, namelijk het drukken van transferpapier in rotatiezeefdruk, een revisievergunning gevraagd.
2.3.    Verzoeker voert aan dat het bedrijf, zijnde een drukkerij van transferpapier in rotatiezeefdruk, met het aangrenzende bedrijf, zijnde een kalanderij en handelsonderneming, nog immer één inrichting vormt in de zin van de Wet milieubeheer. Verweerder heeft dit ten onrechte miskend, aldus verzoeker.
2.4.    In artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat als één inrichting worden beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2.5.    De Voorzitter stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de beide, aan elkaar grenzende bedrijven op één terrein zijn gelegen en tussen beide bedrijven op het terrein geen fysieke afscheiding aanwezig is. Beide bedrijven maken gebruik van één gas- en elektriciteitsaansluiting. Bovendien maakt vergunninghoudster in de normale uitoefening van haar bedrijf gebruik van de in het aangrenzende bedrijf aanwezige kalanderij. Weliswaar is voor zowel het voeren van het onderhavige bedrijf als voor het naastgelegen bedrijf een aparte rechtspersoon opgericht, maar zij behoren toe aan dezelfde groep van bedrijven die centraal worden aangestuurd. De Voorzitter acht het aannemelijk dat de Afdeling de bindingen tussen de beide bedrijven zodanig zal oordelen dat het hier gaat om tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling zodanige technische, organisatorische of functionele bindingen hebben dat zij één inrichting vormen in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. De Voorzitter verwacht dan ook dat de Afdeling in de bodemprocedure het bestreden besluit zal vernietigen wegens strijd met dit artikel.
2.6.    De Voorzitter ziet, gelet op het vorenstaande, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Aan behandeling van de overige beroepsgronden komt de Voorzitter niet toe.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brummen van 24 november 2004, kenmerk 03.004883;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Brummen in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Brummen te worden betaald aan verzoeker;
III.    gelast dat de gemeente Brummen aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Sparreboom
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2005
195-375.