ECLI:NL:RVS:2005:AS6190

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401070/1 en 200403629/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • J.R. Schaafsma
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over de oprichtingsvergunning voor het Circuit van Drenthe en geluidshinder

In deze zaak gaat het om een bestuursrechtelijk geschil over de oprichtingsvergunning voor het Circuit van Drenthe. De Raad van State heeft op 16 februari 2005 uitspraak gedaan in de zaken met nummers 200401070/1 en 200403629/1. De achtergrond van de zaak ligt in een eerdere uitspraak van 8 oktober 2003, waarin de Afdeling de oprichtingsvergunning, verleend op 10 december 2002 aan de stichting 'Stichting Circuit van Drenthe', deels heeft vernietigd. De Afdeling had verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag, wat leidde tot een nieuw besluit op 6 april 2004. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit en tegen het besluit van 6 april 2004, waarin nieuwe voorschriften aan de vergunning zijn verbonden.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 11 januari 2005, waarbij verschillende partijen aanwezig waren, waaronder vertegenwoordigers van de stichting en de provincie Drenthe. De appellanten hebben hun bezwaren geuit over de geluidsnormen die aan de vergunning zijn verbonden, met name de norm van 70 dB(A) die volgens hen te hoog is. De Afdeling heeft overwogen dat de norm acceptabel is en dat verweerder binnen zijn beoordelingsvrijheid is gebleven. De beroepsgronden van de appellanten zijn niet gegrond bevonden, en de Afdeling heeft geconcludeerd dat de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond zijn.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt dat de vergunning voor het Circuit van Drenthe onder bepaalde voorwaarden kan worden verleend, en dat de bezwaren van de appellanten niet voldoende zijn om de vergunning te vernietigen. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200401070/1 en 200403629/1
Datum uitspraak: 16 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1], wonend en gevestigd te [woonplaatsen],
2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3.    de stichting "Stichting Geluidhinder Baggelhuizen en omgeving", gevestigd te Assen,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 8 oktober 2003, no.
200300452/2, heeft de Afdeling de bij besluit van 10 december 2002, kenmerk 6.7/2002011445, aan de stichting "Stichting Circuit van Drenthe" verleende oprichtingsvergunning deels vernietigd en verweerder opgedragen in zoverre opnieuw te beslissen op de aanvraag.
Bij brief van 3 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2004, hebben appellanten sub 1 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij besluit van 6 april 2004, kenmerk 7.2/2004003638, heeft verweerder alsnog uitvoering gegeven aan de bij voormelde uitspraak gegeven opdracht. Dit besluit is op 15 april 2004 ter inzage gelegd.
Bij brief van 29 april 2004 hebben appellanten sub 1 de gronden van hun beroep aangevuld.
Tegen het besluit van 6 april 2004 hebben appellanten sub 2 bij brief van 13 mei 2004, bij de Provincie Drenthe ingekomen op 17 mei 2004 en doorgezonden aan de Raad van State, en appellante sub 3 bij brief van 14 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 4 november 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van verweerder en van appellante sub 3. Afschriften hiervan zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2005, waar [een van appellanten sub 2], appellante sub 3, vertegenwoordigd door [secretaris], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G. Gjaltema, G. Eleveld en drs. A. Ayal, ambtenaren der provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. S. Pluim, gemachtigde, bijgestaan door J. Witte.
2.    Overwegingen
2.1.    Het beroep van appellanten sub 1 wordt ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geacht te zijn gericht tegen het besluit van 6 april 2004. De bij brief van 29 april 2004 ingekomen stukken worden aangemerkt als een aanvulling van de gronden van dit beroep. Nu niet is gesteld of gebleken dat appellanten sub 1 nog een rechtens te respecteren belang hebben bij een beoordeling van het beroep tegen het uitblijven van een besluit, is hun beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2.    Bij besluit van 10 december 2002 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting ten behoeve van motor- en autoraces, motor- en autotrainingen, motor- en autorijvaardigheidsopleidingen, nevenactiviteiten en grootschalige publieksevenementen, gelegen aan De Haar te Assen.
2.2.1.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 oktober 2003 dat besluit vernietigd voorzover daarbij grootschalige muziekevenementen zijn toegestaan, geen rekening is gehouden met het toenemende gebruik van viertaktmotoren en geen voorschriften inzake het piekgeluidsniveau zijn opgenomen. Het besluit is voor het overige onherroepelijk geworden.
2.2.2.    Verweerder heeft naar aanleiding van die uitspraak in het besluit van 6 april 2004 vijf voorschriften aan de vergunning verbonden.
2.2.3.    De Afdeling overweegt dat het geschil nog slechts het besluit van 6 april 2004 betreft. De door appellanten sub 2 aangevoerde gronden ten aanzien van grootschalige muziekevenementen, de berekende waarden op de centrale meetmast, het verplicht stellen van dempers en de effecten van het geluid op de natuur kunnen niet slagen, omdat deze elementen geen deel uitmaken van dat besluit. De beroepsgrond van appellanten sub 2 inhoudende dat verweerder niet binnen de door de Afdeling bij uitspraak van 8 oktober 2003 gestelde termijn een nieuw besluit heeft genomen, faalt evenzeer, nu deze grond niet raakt aan de rechtmatigheid van het thans bestreden besluit.
2.3.    Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.4.    Inzake het maximale geluidsniveau (LAmax) stellen appellanten sub 1 en 3 – kort samengevat – dat de in voorschrift 4 van het besluit van 6 april 2004 opgenomen norm van 70 dB(A) te hoog is. Zij voeren hierbij aan dat in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening aanbevolen wordt die norm te stellen op de waarde van het equivalente geluidsniveau (Laeq), vermeerderd met 10 dB(A), hetgeen een maximaal geluidsniveau per type activiteit lager dan 70 dB(A) inhoudt. Appellanten sub 2 voeren in dit kader aan dat de meterstand "fast" geen garantie biedt tegen geluidhinder. Alle appellanten menen voorts dat de piekniveaus naar type activiteit dienen te worden gedifferentieerd.
2.4.1.    Ingevolge vergunningvoorschrift 4 mogen de maximale geluidsniveaus (LAmax, gemeten in de meterstand "fast") ten gevolge van de representatieve bedrijfsactiviteiten (typen 2 tot en met 5) tussen 07:00 en 19:00 uur de waarde van 70 dB(A) niet te boven gaan op de in voorschrift 5.5 van het besluit van 10 december 2002 vermelde emissiepunten.
2.4.2.    De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar haar uitspraak van 14 juli 2004, zaak nr. 200305668/1 (www.raadvanstate.nl), dat de waarde van 70 dB(A) voor de dagperiode nog als acceptabel wordt aangemerkt, zoals ook in de Handreiking is vermeld. Niet kan worden gesteld dat verweerder, door het opnemen van deze geluidgrenswaarde, is getreden buiten de grenzen van de hem toekomende beoordelingsvrijheid. Aangezien deze waarde van 70 dB(A) acceptabel is ongeacht de bron, is er geen noodzaak tot differentiatie van de piekniveaus naar type activiteit.
In overeenstemming met de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 moet volgens voorschrift 4 gemeten worden in de meterstand "fast". Volgens het deskundigenbericht biedt deze meterstand voldoende waarborg dat bij het vaststellen van het maximale geluidsniveau het fluctueren van dit niveau tot uitdrukking komt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de meterstand "fast" de door appellanten sub 2 gewenste garantie wel biedt.
De beroepsgronden treffen geen doel.
2.5.    Appellante sub 3 stelt dat het in het akoestisch onderzoek gehanteerde bronvermogen voor MotoGP-motoren niet representatief is en dat de gehanteerde reflectiecoëfficiënt vanwege de tribune niet juist is.
Uit het deskundigenbericht blijkt niet dat het akoestisch onderzoek op enig punt onjuist is uitgevoerd of op een of meer onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. Gezien dit bericht biedt hetgeen appellante sub 3 heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten om aan de juistheid van het akoestisch onderzoek te twijfelen. De gronden treffen derhalve geen doel.
2.6.    Appellanten sub 2 en 3 stellen voorts dat het toenemende gebruik van viertaktmotoren tot meer geluidsoverlast zal leiden.
Volgens het deskundigenbericht leidt het toenemende gebruik van viertaktmotoren niet tot een hoger immissieniveau respectievelijk een toename van het equivalente geluidsniveau terzake, en derhalve niet tot meer geluidsoverlast. Dit is niet weerlegd. De gronden treffen geen doel.
2.7.    De beroepen, voorzover ontvankelijk, zijn ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.9.    3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van appellanten sub 1 niet-ontvankelijk voorzover het is gericht tegen het uitblijven van een besluit;
II.    verklaart het beroep van appellanten sub 1 voor het overige en de beroepen van appellanten sub 2 en 3 geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt    w.g. Stolker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005
157-424.