200405167/1.
Datum uitspraak: 16 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en 63 anderen, allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2004 in het geding tussen:
appellanten en 17 anderen, allen wonend te Amsterdam,
de stadsdeelraad van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 27 maart 2001 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam (hierna: de stadsdeelraad) in het gedeelte van de De Genestetstraat te Amsterdam dat is gelegen tussen de Bosboom Toussaintstraat en de Jacob van Lennepkade, het eenrichtingverkeer opgeheven en het gebied exclusief bestemd voor voetgangers met uitzondering van de gebruiker van de garage gelegen naast perceel no. 2, door middel van het plaatsen van bord G07 met onderbord.
Bij besluit van 29 januari 2002 heeft de stadsdeelraad het daartegen door appellanten en ruim 80 anderen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [belanghebbende] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van appellanten en 15 anderen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Door de Afdeling daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partijen], allen vertegenwoordigd door mr. A.S. van der Laken, zich bij brief van 8 juli 2004 als partij gemeld.
Bij brief van 18 augustus 2004 heeft de stadsdeelraad van antwoord gediend.
Bij brief van 22 november 2004 is van de kant van appellanten een nader stuk ingekomen. Dit is aan de overige partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, en de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. I.H. van den Berg, advocaat te Amsterdam, vergezeld van mr. S. Antonius en J.P. Voncken, zijn verschenen. Verder zijn de derde-belanghebbenden verschenen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.A.E. Takx, advocaat te Amsterdam.
2.1. Appellanten, wonend in de omgeving van de De Genestetstraat, betogen dat de rechtbank heeft miskend dat zij in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet opnieuw in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord over de na de hoorzitting door verkeersadviesbureau VIA B.V. te Vught opgemaakte "Contra-expertise Verkeersbesluit De Genestetstraat" (hierna: het VIA-rapport), waarin tevens wordt verwezen naar een onderzoek naar de parkeerdruk door bureau Dam.
2.2. Artikel 7:9 van de Awb bepaalt, dat wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord.
2.3. De rechtbank heeft met de stadsdeelraad geoordeeld dat de rapporten van VIA en Dam, gelet op de inhoud en conclusies, slechts een nadere onderbouwing zijn van het reeds bij het primaire besluit ingenomen standpunt en niet kunnen worden gekwalificeerd als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb, zodat de stadsdeelraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellanten niet opnieuw hoefden te worden gehoord, nadat de rapporten van VIA en Dam waren uitgebracht.
2.4. Op 5 juli 2001 zijn appellanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord door de Commissie bezwaar- en beroepschriften naar aanleiding van het verkeersbesluit van de stadsdeelraad van 27 maart 2001. De Commissie heeft vervolgens in haar advies aan de stadsdeelraad meegedeeld dat haars inziens in het verkeersbesluit onvoldoende is aangegeven welke van de in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde belangen aan het besluit ten grondslag liggen en dat niet is gemotiveerd waarom die belangen het besluit kunnen dragen. De Commissie had de overtuiging dat het bestreden verkeersbesluit is vastgesteld met het oog op het realiseren van herinrichting van de De Genestetstraat, hetgeen een ander motief betreft dan verkeerskundige overwegingen. Op grond hiervan heeft de Commissie de stadsdeelraad geadviseerd het bezwaar van appellanten gegrond te verklaren en het besluit van 27 maart 2001 te herroepen.
Blijkens de raadsvoordracht van het dagelijks bestuur van het stadsdeel is aan VIA de opdracht gegeven een contra-expertise uit te voeren op basis van het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften, waarbij concreet is gevraagd aan te geven welke in de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen belangen aan het verkeersbesluit ten grondslag liggen en binnen welke andere juridische kaders mogelijkheden bestaan om de voorgenomen herinrichting uit te voeren. Bij de beslissing op bezwaar van 29 januari 2002 heeft de stadsdeelraad het VIA-rapport van 26 oktober 2001, de daarin gegeven motivering alsmede de in de raadsvoordracht gegeven onderbouwing overgenomen en aan zijn besluit ten grondslag gelegd. Mede op grond van de bevindingen van VIA is de stadsdeelraad bij het besluit van 29 januari 2002 afgeweken van het advies van de Commissie en heeft hij de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard.
2.5. Het VIA-rapport met het daarbij behorende door bureau Dam uitgevoerde onderzoek naar de parkeerdruk zijn naar het oordeel van de Afdeling aan te merken als na het horen aan het bestuursorgaan bekend geworden feiten of omstandigheden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn. De door de stadsdeelraad naar voren gebrachte omstandigheid dat in het primaire verkeersbesluit reeds werd verwezen naar de algemene verkeersveiligheid en de bescherming van vooral jonge weggebruikers, zodat het VIA-rapport zijns inziens geen nieuwe feiten of omstandigheden bevat, doet niet af aan de constatering dat de beslissing op bezwaar uitdrukkelijk mede is gegrond op het VIA-rapport en de daarin opgenomen analyses en standpunten. Voor de te nemen beslissing op bezwaar was het VIA-rapport dan ook van aanmerkelijk belang. Het beginsel van hoor en wederhoor, zoals dat onder meer in artikel 7:9 van de Awb tot uitdrukking komt, brengt mee dat appellanten, voordat de beslissing op bezwaar werd genomen, in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld kennis te nemen van het VIA-rapport en van het rapport van bureau Dam, waarnaar daarin wordt verwezen, en daarop desgewenst te reageren. Dit is niet gebeurd. De voor appellanten bestaande mogelijkheid om gebruik te maken van hun inspreekrecht in de vergadering van de Commissie van Advies en de vergadering van de stadsdeelraad is, anders dan de stadsdeelraad meent, niet met horen in de zin van artikel 7:9 van de Awb op een lijn te stellen.
De beslissing op bezwaar van 29 januari 2002 is in strijd met artikel 7:9 van de Awb tot stand gekomen en kan reeds op die grond niet in stand blijven. De rechtbank heeft dit miskend.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het inleidende beroep van appellanten alsnog gegrond en vernietigt zij de beslissing op bezwaar. De Afdeling ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De stadsdeelraad dient derhalve opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.7. De stadsdeelraad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2004, reg. no. AWB 02/1034 BESLU;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van de stadsdeelraad van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam van 29 januari 2002;
IV. veroordeelt de stadsdeelraad van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.397,02, waarvan een gedeelte groot € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oud-West) te worden betaald aan appellanten;
V. gelast dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oud-West) aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 109,00 + € 205,00 = € 314,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005